hem is hij zijn leven lang in de weer geweest. Door talloze grote en kleine geschriften, lezingen en voordrachten trachtte hij bij de tijdgenoten belangstelling te wekken voor zijn idool. Om één voorbeeld te noemen: het borstbeeld van Peiresc op het plein voor het stadhuis van Aix-en-Provence (tevens de zetel van de Bibliothèque Méjanes, rijk aan boeken en brieven van de grote man) is de vrucht van een initiatief van Tamizey.
De grote uitgave van Peirescs brieven in de Documents inédits, waarvan het eerste deel in 1888 verscheen, was begroot op tien delen, waarvan het laatste de indices zou bevatten. Bij het overlijden van Tamizey waren er zeven voltooid, het laatste in 1898. Daarna bleef het werk jarenlang stilliggen. Eerst in onze tijd is het weer opgevat door prof. Raymond Lebègue, die helaas vóór de voltooiing overleed.
De grote serie bevat alleen de brieven van Peiresc; die aan hem gericht door zijn correspondenten, waaronder veel belangrijke, maar ook wel eens minder bekende figuren, werden door Tamizey uitgegeven in een parallelle serie Les correspondents de Peiresc, een reeks monografieën waarvan er 21 (van de beoogde 30) verschenen zijn. Deze reeks bestaat uit overdrukken uit jaarboeken en tijdschriften van verschillende locale historische genootschappen, telkens in de streek waaruit de briefschrijver afkomstig was. Deze overdrukken voorzag Tamizey van een afzonderlijke omslag en stuurde ze rond aan zijn vrienden. Wie in onze tijd deze serie volledig wil bezitten, moet dus op jacht gaan naar de losse overdrukken. Een vrijwel onbegonnen taak!
In 1895 moest Tamizey zijn werk plotseling staken. Aan een van zijn trouwste vrienden, Léopold Delisle, de vermaarde paleograaf en ‘administrateur général’ van de Bibliothèque Nationale, schreef hij: '‘Ik ben getroffen door een groot ongeluk en U zult stellig tot degenen behoren die mij het meest beklagen. Op 9 juli heeft een vreselijke brand mijn oude huis in Gontaud, mijn geboortehuis, vernietigd. Het vuur heeft niets gespaard: boeken, handschriften, familiepapieren, alles is weg; alles wat ik met zoveel zorg en liefde gedurende meer dan een halve eeuw verzameld had, is in enkele minuten door de vlammen verteerd.’ Hierop volgt een lijst van de boeken en handschriften die Tamizey aan de Bibliothèque Nationale had willen vermaken. De brief eindigt als volgt: ‘Zo was ik getroffen door deze verschrikkelijke slag dat ik meende een hersenbloeding te krijgen. Op dat ogenblik ben ik gered door een stroom van tranen - echte kindertranen.’
Lang ben ik bezig geweest voor de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek een volledige reeks van de Correspondents de Peiresc bijeen te brengen. Ondanks ijverig speuren in de catalogi van kleine Franse antiquaren wilde dat maar niet lukken. Ten einde raad ging ik mijn geluk beproeven in Agen, de hoofdstad van het departement Lot-et-Garonne, waarin Gontaud, Tamizey's woonplaats, ligt. In deze oude bisschopsstad, de geboorteplaats van de Leidse Scaliger, vriend van Peiresc, was een sinds lang bestaand antiquariaat gevestigd, dat geen catalogi meer publiceerde en geen brieven beantwoordde, de firma Félix Ferran. Daar vond ik inderdaad onder veel rommel enkele (maar niet alle) ontbrekende deeltjes van de gezochte serie en ook enige overdrukken van andere studies van Tamizey. De antiquaar, een kleine praatgrage grijsaard, had in zijn jonge jaren Tamizey nog gekend. Van hem vernam ik dat de geleerde op enige afstand van zijn woonhuis een op een hoge heuvel gelegen boerenhuisje verbouwd had tot wat hij vol trots noemde ‘Le pavilion Peiresc’. Zijn grote bibliotheek en zijn handschriften bleven in het woonhuis, maar het paviljoen diende hem als studeerkamer, waar alleen die boeken stonden die hij voor de studie waarmee hij bezig was, nodig had. Daar werkte hij de ganse dag en dikwijls ook 's nachts. ‘Weet je wat het ergste was?’ zei de oude antiquaar, ‘de brand in het woonhuis was aangestoken door Madame Tamizey in een nacht toen haar man in het paviljoen werkte. Ze was jaloers omdat haar echtgenoot meer aandacht besteedde aan zijn boeken dan aan haar.’
Na de brand was Tamizey een gebroken man. Zijn enige hoop was dat zijn zoon het werk zou voortzetten, maar daar kwam niets van terecht. Drie jaar later, in 1898, overleed hij en werd begraven op zijn landgoed onder een steen met het inschrift ‘Ci gît un travailleur’.
Een laatste opmerking terzijde. Aan de serie van Les correspondents de Peiresc van de Amsterdamse bibliotheek ontbreken nog altijd een paar deeltjes.