De Boekenwereld. Jaargang 3
(1986-1987)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Nederlandse pockets verzamelen
| |
Wat is een pocket?Hoewelik er niet al te gedetailleerd of uitvoerig over wil zijn, moeten we toch even stilstaan bij de vraag waar we het eigenlijk over hebben. In de vorige editie van de Moderne encyclopedie der wereldliteratuur kon men nog de lemmata ‘pocket’ en ‘paperback’ vinden; het is kenmerkend voor de plaats van de pocket in cultuur en samenleving dat de redactie dat in 1963, hoogtepunt van het Nederlandse pockettijdperk, wél de moeite waard vond, en in de - thans ook al weer verramsjte - tweede editie van 1980 niet meer. In 1963 begon J. Ducheyne het lemma ‘pocket(-boek)’ aldus: Een moderne boekvorm met als belangrijkste kenmerken: enge bladspiegel (nauwe marges en kleine interlinies); ingenaalde bindwijze; zakformaat; klein lettertype; aantrekkelijke omslag; relatief grote tekst- en soms illustratieomvang; houthoudend, grof, machineglad en wit-grijs papier; reeksverband; moderne, industriële vervaardiging; grote oplage; lage prijs. Van deze pocketkenmerken en de vele andere die ooit zijn bedacht en opgeschreven lijken mij de twee belangrijkste: dat de boekjes (1) met gebonden zijn en een slappe kaft hebben, en (2) zichtbaar deel uitmaken van een reeks (door middel van serienaam en/of vignet en/of vormgeving en/of nummer). Een problematisch en typisch Nederlands verschijnsel is, dat aan deze hoofdeisen twee soorten boeken voldoen: ‘pockets’ en ‘paperbacks’: typisch Nederlands, omdat dit onderscheid in het buitenland niet (of minder, of op andere wijze) wordt gemaakt; problematisch, omdat dit onderscheid soms moeilijk te maken is. Als toelichting bij laatstgenoemd feit diene het volgende. In 1982 bracht Elsevier een paperbackeditie (21,5 × 14 cm) op de markt van Lee Raintrees De Ewings van Dallas. De pocketrechten waren nog vrij, en de firma K-tel maakte daarvan gebruik door in september onder de titel Het leven van de familie Ewing uit Dallas hetzelfde boek in iets kleiner formaat (20 × 13,5 cm) uit te brengen- zogenaamd als pocket, maar dom genoeg in de serie ‘Golden Label Paperbacks’. In het door Elsevier aangespannen kort geding (rolnummer KG 82/1196) moest vervolgens de rechter er aan te pas komen om uit te maken of de K-tel-uitgave een pocket was of niet. Het gewraakte boek had weliswaar paperbackafmetingen, maar had met betrekking tot prijs (het was de helft goedkoper), promotie en distributie wel degelijk kenmerken van een pocket | |
[pagina 80]
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
9
| |
[pagina 81]
| |
(of, zoals het in de USA zou heten, een mass market paperback, zijnde het tegendeel van een quality paperback), waarom ik het in mijn rol van getuige-deskundige een oversized pocket noemde. De rechter gelastte het boek uit de handel te nemen. Twee weken later bracht K-tel het boek opnieuw uit, nu in het formaat 18 × 11 cm, en ongehinderd. Kennelijk had de rechter zich bij zijn besluit geheel laten leiden door de afmetingen, terwijl het toch evident is dat men ook op grond van andere criteria van een pocket kan spreken. Zo begon De Bezige Bij in 1972 de serie Dar Pockets, die precies even groot zijn als de Reuzenpockets, maar vervaardigd van veel goedkoper papier en karton. In dit artikel zal ik het verder alleen hebben over pockets; gemakshalve (en sterk simplificerend, dat zal intussen duidelijk zijn) bedoel ik daarmee ‘kleine boekjes’ (± 18 × 11 cm). Oude en recente paperbacks (standaardformaat 20 × 12,5 cm), zoals bijvoorbeeld de Literaire Reuzenpockets, BB Literair, Meulenhoff Editie, Grote ABC, blijven dus buiten beschouwing. | |
Geschiedenis; een vluchtige schetsAldus Manutius' enchiridii forma (15,5 × 8 cm), de zeventiende-eeuwse Elzeviertjes. ik laat ze buiten beschouwing, hoewel ze niet ten onrechte vaak als voorloper van de pocket worden beschouwd. Iets dat echt op onze huidige pocket lijkt werd pas mogelijk na de invoering van de snelpers in 1814. De bekendste negentiendeeeuwse series zijn zonder twijfel Tauchnitz (gestart in 1841; de in 1937 verschenen Centenary Catalogue telt 5290 titels) en de na de Tweede Wereldoorlog voortgezette Universal-Bibliothek van Reclam (1867). In Nederland verscheen in 1853 het Klassiek Letterkundig Panthéon (afb. 1), dat nog steeds bestaat, en daarmee wellicht ook internationaal de oudste nog lopende serie is. A.W. Bruna begon omstreeks 1890 de reeks Voor den Coupé (afb. 2), waarvan in 1917 2½ miljoen exemplaren verkocht waren. Een jaar eerder dan de Engelse Everyman's Library, in 1905, werd door Lion Simons De Maatschappij voor goede en goedkope Lectuur opgericht, snel beter bekend als De Wereldbibliotheek. Hier verschenen vele titels in gebonden, gecartonneerde en gebrocheerde versie; de gebrocheerde boekjes meten 18 × 12 cm, en benaderen daarmee het pocketformaat (afb. 3). Ook in drie versies verscheen sinds 1913 de Meulenhoff Editie: ‘luxe gebonden, eenvoudig gebonden en gebrocheerd’. De gebrocheerde boekjes hebben sterk het karakter van moderne pockets: het formaat is 17,5 x× 11 cm en het omslag vertoont een illustratie in zwart, wit en rood (bij mijn weten de eerste serie met een per deel verschillende omslag-illustratie; afb. 4). Toen in 1916 het honderdste deeltje verscheen, bedroeg de gemiddelde oplage per titel 9000 exemplaren. Daarnaast verzorgde Meulenhoff de serie Kleine Boeken (afb. 5). In 1921 verscheen bij Van Holkema & Warendorf de Focus-Serie (afb. 6), die opvalt door zeer nadrukkelijke serienaam- en nummeraanduiding. In de jaren dertig verschenen in binnen- en buitenland talrijke nieuwe series, en vele daarvan torsen nu de claim de eerste echte pockets te zijn. Het gaat met name om de Duitse (maar Engelstalige) Albatross (1932), de Engelse Penguins (1935) en de Nederlandse Salamanders (1934), Schijnwerpers (1936) en ABC-romans (1938). Penguins worden thans algemeen als de eerste moderne pockets beschouwd, onder andere vanwege marketing- en verkoopmethoden en verkoopsuccessen. Ik ga me hier niet mengen in de discussie ‘wie de eerste was’, maar als verkoopmethoden en -successen zulke belangrijke criteria zijn, merk ik toch op dat Reclamboekjes bij wijze van ‘Versuch eines merkantilistischen Büchervertriebes’ al in 1912 per automaat werden verkochtGa naar eindnoot7. en dat de eerdergenoemde verkoopcijfers van de Meulenhoff Editie tussen 1913 en '16 hoger lagen dan die van de Literaire Pockets tussen 1956 en '66. Zowel in als buiten Nederland verschenen ook tijdens de Tweede Wereldoorlog Nederlandstalige pockets. De Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij presenteerde enkele meuwe ABC-romans, bij de onder NSB-beheer geplaatste Arbeiderspers verschenen de nieuwe reeksen Sperwer-serie en Kantekleer-serie (afb. 7), en de Volksche Uitgeverij Westland kwam met De Bonte Reeks. Longmans, Green & Co (te ‘Londen, Nieuw York, Toronto’) publiceerde de Internationale Gilde Serie en ook Transatlantic te New York (afb. 8) en de Oxford University Press gaven Nederlandstalige pockets uit. De eerste nieuwe naoorlogse reeksen, hoewel groots opgezet, werden een fiasco: de Pyramide Zakromans (1948; afb. 9), uitgegeven door De | |
[pagina 82]
| |
10
11
12
13
14
15
16
17
18
| |
[pagina 83]
| |
Driehoek, toen ook uitgever van Podium en de Podium-reeks, en de Atlas-reeks (1949), een joint venture van Becht, Bruna, Van Holkema & Warendorf, Sijthoff en Stok. Pas twee jaar later zou de pocket keihard en onverbiddelijk toeslaan, in de gedaante van de Prisma's van Het Spectrum. De concurrentie keek even sceptisch toe, waarna een tomeloze stroom series losbarstte: Mimosa, Ooievaars, Literaire Pockets, Antilopereeks, Maraboes, Vlaamse Pockets, Witte Raven, Zwarte Beertjes, etc., zodat rond 1960 in Nederland en Vlaanderen ruim 140 series circuleerden. Dat waren er teveel, en bovendien moest vanaf 1960 de pocket langzaam maar zeker het veld ruimen voor ‘reuzenpockets’ ofwel paperbacks. Na 1963 verdwenen vele reeksen van het toneel en het zou vijftien jaar duren voor de conjunctuur aanleiding gaf tot het promoten van nieuwe reeksen: Prisma Klassieken (1978), Parel-Pockets (1979) etc. Naast de oude vertrouwde Salamanders, Prisma's en Zwarte Beertjes zijn het thans nieuwkomers als Bezige Bij Pockets (1982) en Rainbow Pockets (1983) die succes oogsten. | |
VormgevingIk ga hier niet beweren dat het gemiddelde Nederlandse pocketboek een bibliofiel kleinood is - maar of het nu zoveel slechter verzorgd is dan het gebonden boek? We zullen zien. Simons, oprichter van De Wereldbibliotheek, verzocht in 1905 niemand minder dan de nog jonge Sjoerd de Roos een ornamentversiering van band, schutblad, titelen kop- en staartstukken te ontwerpen. Bewonderaar en een van de trouwste vrienden van De Roos zou later Charles Nypels worden. Nypels verzorgde tussen 1938 en 1949 een groot deel van het Spectrum-fonds, inclusief de Bongerd-reeks (afb. 10) en de series Wat Leeft en Groeit en Schijnwerpers, voor welke laatste hij zelf het fraaie boekje Blad, boek en band schreef, dat werd gezet uit de Perpetua van Eric Gill (1940; afb. 11). Na de oorlog kreeg Nypels assistentie van Aldert Witte, die na het overlijden van Nypels in 1952 diens opvolger werd en tot 1958 het gezicht van onder andere de Prisma's bepaalde (afb. 12). Vignet en belettering van de Salamanders werden aanvankelijk verzorgd door J.B. Heukelom; reclamemateriaal werd getekend door Fré Cohen. Na de oorlog zijn het vooral Theo Kurpershoek en Joost van de Woestijne geweest die respectievelijk omslag en typografie verzorgden. Zoals bekend krijgt thans elk deeltje een originele illustratie van een bekende Nederlandse kunstenaar: Pat Andrea, Charlotte Mutsaers, Peter Vos, Dolf Zwerver etc. De ABC-romans verschenen in 1938 bij Andries Blitz, met een uniform omslag van Jac. Nuiver (afb. 19). Na de oorlog kwamen ze in het fonds van De Arbeiderspers en droegen dan ook het onvolprezen door Jan van Krimpen getekende uitgeversmerk. In de jaren 1955-'56 werden de omslagen ontworpen door Helmut Salden, tweemaal winnaar van de Staatsprijs en eenmaal van de Amsterdamse prijs voor typografie (afb. 13). De belangrijkste AP-typograaf was reeds toen Wim Mol, nu onder andere bekend vanwege de ook om haar vormgeving beroemde reeks Privé-Domein. Voor de Zwarte Beertjes ontwierp Dick Bruna vanaf het begin (1955) vele honderden omslagen, in dezelfde stijl waarmee hij later wereldberoemd zou worden (afb. 14). De Ooievaar-omslagen werden aanvankelijk (vanaf 1954) op zeer herkenbare wijze getekend en beletterd door Herman Berserik; kenmerkend is onder andere dat voor- en achterplat ook illustratief dikwijls één geheel vormen. Later zou Jurriaan Schrofer vele Ooievaartjes van nieuwe omslagen voorzien (afb. 15 en 16). Naast de Salamanders gaf Querido in de jaren zestig onder het motto ‘litteratuur in miniatuur’ ook nog de serie Boekvink uit (die overigens al in 1952 begon bij De Arbeiderspers en na de overstap van directeur Reinold Kuipers - in 1960 - meeverhuisde). Het is misschien met gebruikelijk deze boekjes als pockets te beschouwen, maar wat betreft omvang en verzorging is de reeks bijvoorbeeld zeer wel vergelijkbaar met de hierna te noemen Literaire Pockets van De Bezige Bij. De Boekvinken zijn gevat in een smaakvol wit omslag, dat wordt gesierd door een per titel verschillende illustratie van de hand van Mart Kempers, Dick Elffers, William D. Kuik, Bob van de Born etc. (afb. 17). Uit alle tot nu toe genoemde reeksen werden tussen 1950 en 1969 diverse deeltjes gekozen tot ‘de best verzorgde vijftig boeken van het jaar’. Geen enkele reeks viel echter zo vaak in de | |
[pagina 84]
| |
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
prijzen als de Literaire Pockets van De Bezige Bij. Typografie en omslagen van deze boekjes werden als regel verzorgd door Karel Beunis, en wel op uiterst eigenzinnige wijze; mede door Beunis' inbreng is deze reeks nu een geliefd verzamelobject (afb. 18). Incidenteel werden omslagen getekend door Lucebert; soms deed hij dat trouwens ook voor de Ooievaars (afb. 31-33). Overzien we nu het bovenstaande, dan blijkt dat bij de verzorging van de belangrijkste Nederlandse pocketseries vele beroemde typografen en kunstenaars betrokken waren - voor menigeen waarschijnlijk een verrassing. | |
[pagina 85]
| |
VerzamelgebiedenNatuurlijk is het niet erg zinvol, en praktisch ook niet goed uitvoerbaar, om in het wilde weg Nederlandse pockets te gaan vergaren. Een serieuze verzamelaar zal zich, na een uitvoerige oriëntatie, moeten concentreren op enkele beperkte verzamelgebieden. Die keuze is moeilijk, want het aantal interessante, fraaie, belangwekskende of amusante mogelijkheden is groot. Hieronder geef ik een paar voorbeelden. Een voor de hand liggend begin is: eerst eens kijken van welke serie je al aardig wat in de kast hebt en dan proberen die reeks te completeren. Het meest geschikt zijn dan de series die afgesloten en niet al te omvangrijk zijn: Ooievaars, Literaire Pockets en ABC'tjes bijvoorbeeld, die circa 150 tot 250 deeltjes tellen. Beertjes en Prisma's zijn een minder gelukkige keuze: je zit dan al gauw met een paar duizend boekjes opgescheept, en bovendien lopen beide series nog. De kleine series leveren trouwens al genoeg problemen op: sommige nummers blijken nooit te zijn verschenen en dikwijls weet je van ontbrekende deeltjes de titel niet; door gebrek aan gerichte informatiebronnen moet de Brinkman dan duchtig worden geraadpleegd. Een andere logische eerste stap kan zijn: het verzamelen van zoveel mogelijk verschillende series, wat (aanvankelijk) natuurlijk betekent: één deeltje per serie - waarbij het dan weer het aardigst is om van elke serie nummer 1 te vinden (afb. 19-24). Het (eigen)aardige hiervan is, dat je je verzamelgebied niet kunt overzien, want (opnieuw): gegevens ontbreken en al verzamelend verricht je dus je eigen research. Ter indicatie: het gaat om vele honderden series; alleen al de Spectrum-familie telt zo'n twintig leden.Ga naar eindnoot8. De meeste verzamelgebieden zullen ontstaan door beperkingen op te leggen met betrekking tot inhoud, uiterlijk of periode. Een paar willekeurige voorbeelden volgen hieronder. Om met het laatste te beginnen: je kunt je bijvoorbeeld beperken tot de periode vóór 1940. Wie denkt dat dat een te beperkt, gemakkelijk of onbeduidend object is, vergist zich deerlijk. Niet alleen krijgt hij te maken met de Salamanders, ABC-boeken en diverse Spectrum-reeksen, ook alle serieboekjes uit de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw horen erbij, en die zijn bijzonder moeilijk te vinden. Het historische belang van vooral de negentiende-eeuwse reeksen is groot en hun plaats in de toename van zowel industrialisatie als leescultuur verdient nader onderzocht te worden. Beperking inzake het uiterlijk kan leiden tot het verzamelen van werk van enkele typografen, of zelfs van boekjes gezet uit een bepaalde letter; je moet dan wel een letterkenner zijn, want het colofon is een onbekend verschijnsel in de Nederlandse pocketwereld (en ook daarbuiten kennen alleen Albatrossen die luxe). Maar eerlijk gezegd zal men bij ‘het uiterlijk van de pocket’ wel voornamelljk denken aan het omslag. Wie werk verzamelt van een bepaalde kunstenaar kan zich dan dikwijls beperken tot één reeks: Berserik-Ooievaars, Beunis-Literaire Pockets, Bruna-Beertjes, etc. Het omslag biedt vele keuzemogelijkheden, en varieert bijvoorbeeld van (bijna) zuivere typografie (afb. 3, 7, 8, 11-13, 16, 18, 19) tot erotica (afb. 25-30) en Lucebert (afb. 31-33). Private press books of pockets: uiteindelijk gaat het om de inhoud. Inhoudelijk bepaalde verzamelgebieden zijn dan ook het meest talrijk en interessant. Ik doe wederom een greep. Science Fiction. Een zeer groot verzamelgebied, dat alleen alde moeite waard is vanwege de Ooievaartjes 60 en 61, die vaak worden beschouwd als de eerste Nederlandse SF-publikaties - hoewel het genre in 1957 nog niet zo werd aangeduid: De stenen bloedzuiger en De vuurballons (met werk van Asimov, Bradbury, Van Vogt en anderen) hebben als ondertitel ‘Mysterieuze toekomstverhalen, verzameld, vertaald en ingeleid door Sybren Polet’. Naslagwerken. Hoewel de pocket met het meest geschikte formaat lijkt voor dit soort werken kan de verzamelaar er planken mee vullen. Het interessantst zijn dan niet de woordenboekjes voor vreemde talen (Prisma), maar titels als Encyclopedie voor de krantenlezer (Meulenhoff Pockets 15, 1958), het Crimineel ABC van mr. W.H. Nagel (Ooievaar 111, 1960), Bijbeltaal en moedertaal (Ooievaar 156, 1962) en Erotisch woordenboek (Prisma 1928, 1980). Natuurlijk waren het de Elsevierpockets waarin een zesdelige geïllustreerde pocketencyclopedie verscheen (1960); in 1982 probeerde Elsevier het nog eens met de tiendelige Winkler Prins Pocket Encyclopedie, nu ondergebracht in de reeks Parel-Pockets. In 1959 presteerde Elsevier het zelfs om in het formaat 18 × 11,5 cm een Atlas van de wereld | |
[pagina 86]
| |
31
32
33
34
35
36
37
38
39
| |
[pagina 87]
| |
uit te geven; vijftien jaar later waren er (inclusief buitenlandse edities) een miljoen exemplaren van verkocht. Naast Elsevier was vooral Bosch & Keuning belangrijk als uitgever van groots opgezette kleine naslagwerken, in de serie Sesamboeken. Nederlandse literatuur. Is in vele reeksen te vinden, waarvan sommige zich min of meer specialiseerden: poëzie bijvoorbeeld in de Ooievaars en in Poëtisch Erfdeel (subreeks van de Vlaamse Pockets), en werk van Vijftigers in de Literaire Pockets. Van alles en nog wat zit bijvoorbeeld in de Pyramide Zakromans, Prisma's, Meulenhoff Pockets, ABC-boeken, Donker Pockets, Boekvinken, Marnixpockets en zelfs Zwarte Beertjes (behalve de subreeksen Vandaag en Literair Akkoord onder andere Bomans, Cremer en Schierbeek). De belangrijkste reeks op dit gebied is nu natuurlijk de Salamander. Interessant bij dit verzamelgebied is om te zien hoe sommige schrijvers in vele reeksen voorkomen: Mulisch zit bijvoorbeeld in de Boekvink, ABC-boeken, Meulenhoff Pockets, Literaire Pockets, Bezige Bij Pockets en Salamanders; Vestdijk in Literaire Pockets, ABC-boeken, Ooievaars, Salamanders en Meulenhoff (afb. 34-36). Natuurwetenschappen. Voor de echte speurneuzen een alleraardigst verzamelgebied: in omvang is het zeer klein, maar deze boekjes zijn bijzonder moeilijk te vinden. Het is opmerkelijk hoe, ook tijdens de bloeiperiode van het Nederlandse pocketboek, de (populair-)wetenschappelijke uitgaven volkomen werden gedomineerd door alfa- en gammawetenschappen. Sommige uitgevers meenden deze lacune te moeten bestrijden, maar succes boekten ze niet. Bruna begon in 1963 de reeks Academische Zwarte Beertjes met acht titels (onder andere Diagnostisch gebruik van radio-isotopen en Grensvlakscheikunde), maar dat waren tevens de laatste (afb. 37). De Vlaamse Wetenschappelijke Pockets, met titels als Materie en warmte en Beweging en rust: Newtonmechanica kwamen niet verder dan twaalf titels. Tenslotte memoreer ik nog de al eerder genoemde vooroorlogse Spectrum-serie Wat leeft en groeit (40 delen). De oplage van al deze bèta-boekjes was relatief klein, en je vindt ze dan ook zelden of nooit. Curiosa. Dat kan dus van alles zijn, bijvoorbeeld het boekje Harry Mulisch: De minstreel van het Leidseplein (Humanitas-boekje 37, subserie Idolen en Symbolen 14), dat na protest van Mulisch uit de handel werd genomen. Of Ooievaar 33, geschreven door H. Voordewind: de eerste druk (1956) had als titel Peter Kürten, vrouwenmoordenaar, de tweede (1967) had niet alleen een ander omslag, maar ook een andere titel: De lustmoordenaar en andere verhalen. Of het eerste en enige nummer van de ABC-actualiteiten (1938), waar twee edities van bestaan die geheel identiek zijn op het imprint na (afb. 38, 39). Of andere ‘series’ waarvan slechts één nummer verscheen: de Zwarte Ooievaar Leven en werken in Nederland 1813-1963 (tot stand gekomen door samenwerking tussen de uitgevers van Zwarte Beertjes en Ooievaars); Roel van Duyns Energieboekje als Witte Ooievaar nr. 1 (1972); Rocket Pocket nr. 1 van uitgever C.J. Aarts (Theodor Holmans Het spook van de vrede, 1983). Of de in 1961 bij De Bezige Bij verschenen Soldatenbrieven van Hugues C. Pernath en Paul Snoek, een boek dat volgens het omslag ‘Literaire Pocket no 68’ is, maar in het voorwerk wordt aangeduid als ‘Literaire Pocketserie no 69’. | |
Vindplaatsen en PrijzenIedereen kent de natgeregende grabbelbakken met vier pockets voor een gulden, maar eerlijk gezegd is de kans dat je daarin iets interessants vindt minuscuul (tenzij je curieuze omslagen zoekt of series inventariseert), want ze zijn meestal gevuld met bouquet- en romanticaboekjes, verpleegstersromans en derderangs detectives. Als je er tóch iets uitvist is de voldoening natuurlijk des te groter. Voor de belangrijke reeksen van erkende uitgevers moet je naar binnen bij de serieuze tweedehandsboekhandelaar of antiquaar, die de pockets netjes op de plank heeft staan, gerangschikt naar serie, genre of auteur. De verzamelaar kan dan, met zijn zoeklijstjes in de hand, systematisch aan de slag. De boekjes kosten er meer dan een kwartje, maar onder de rijksdaalder zijn altijd nog karrevrachten te koop. We kunnen dus vaststellen dat het verzamelen van pockets een relatief goedkope hobby is - maar daarbij moeten dan toch twee aantekeningen worden gemaakt. In de eerste plaats gaat het, zeker in de beginfase van een verzameling, dikwijls om grote hoeveelheden boekjes, zodat het toch nog aardig kan oplopen. In de tweede plaats zijn er wel degelijk vele pockets die aan- | |
[pagina 88]
| |
merkelijk duurder dan een rijksdaalder zijn; een paar voorbeelden daarvan volgen thans. Omdat gespecialiseerde pocket-catalogi ontbreken zijn we aangewezen op algemene catalogi, maar met betrekking tot (Nederlandse) literatuur - ook in pocket populair - zijn die redelijk informatief. Naast bestudering van catalogi van Willem Huyer, Schuhmacher en Reflex c.q. André Schwertz leert ook eigen ervaring dat prijzen de laatste tien jaar vrijwel stabiel bleven en er ongeveer alsvolgt uitzagen en -zien. ‘Gewone’ pockets (herdrukken, minder populaire schrijvers en/of reeksen) kosten dikwijls rond de 5 gulden, in elk geval minder dan 10. Veelgezochte Ooievaarbloemlezingen (bijvoorbeeld die welke door Paul Rodenko werden samengesteld, en die van Achterberg, Bloem, etc.) kosten 12 à 25 gulden. Boekvinken doen 7½ à 15 gulden, met uitschieters (bijvoorbeeld Mulisch' Mirakel) tot 35. De weinige specimina van Nederlandse letterkunde in de Zwarte Beertjes (Cremer, Hermans, Schierbeek) kosten 15 tot 30 gulden. De duurste boekjes zitten zonder twijfel in de Literaire Pocketserie, onder andere omdat dat niet zelden eerste drukken zijn. Een Literaire Pocket kost al gauw 10 à 20 gulden, maar met name werk van Vijftigers als Campert, Claus, Elburg, Gils, Lucebert, Snoek (een groot deel van de reeks!) moet 20 à 40 gulden per deeltje opbrengen. Koplopers zijn hier titels van Hermans (De woeste wandeling, Drie drama's) die 45 à 65 gulden kosten en bovenal Reves roemruchte stuk Commissaris Fennedy, waar 50 à 75, gesigneerd zelfs 100 gulden voor gevraagd wordt. | |
Secundaire literatuurDat het met literatuur en informatie over het Nederlandse pocketboek droevig gesteld is kan niemand ontgaan. Duidelijker wordt dat nog als we een vergelijking maken met het buitenland, waar vooral Engeland en de Verenigde Staten rijkelijk bedeeld zijn. Maar ook in het Duits is er wel wat: vier keer per jaar wordt het Taschenbuch Magazin in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland verspreid, in een oplage van 1½ miljoen exemplaren; aan uitgeverij Reclam werden diverse boeken gewijd (onder andere Feller, zie noot 7). In het Frans verscheen het gelegenheidsboekje L'aventure du ‘Livre de Poche’ (ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan), maar ook de belangrijke algemene studie Quand le livre devient poche van Johannot.Ga naar eindnoot9. Bovendien verschijnt jaarlijks de bibliografie Tous les livres au format de poche, een circa 900 bladzijden dikke uitgave van de Cercle de la Librairie. In Engeland werden natuurlijk de zilveren en gouden Penguin-jubilea gevierd, respectievelijk met Penguins Progress, 1935-1960 en Fifty Penguin Years. Belangrijke algemene beschouwingen zijn onder andere The paper back van Flower en ‘The paperback revolution’ van Schmoller.Ga naar eindnoot10. Verder verschijnt maandelijks het tijdschrift Book and Magazine Collector, waarin ook de pocket ruimschoots aan bod komt. Nergens is het pocketboek belangrijker en het verzamelen ervan populairder dan in de Verenigde Staten, en dat is te zien aan de literatuur. In de VS verschenen niet alleen diverse reeksmonografieën, bijvoorbeeld over Bantam en Pocket BooksGa naar eindnoot11., maar ook belangrijke algemene werken, van populair tot wetenschappelijk. Zeer rijk geïllustreerd zijn Paperbacks, U.S.A. en Under CoverGa naar eindnoot12.; van de andere publikaties noem ik slechts The paperbound book in America en Two-Bit Culture.Ga naar eindnoot13. Daarnaast verschijnt nog Paperback Quarterly, een wetenschappelijk tijdschrift over de geschiedenis van het pocketboek. Speciaal voor de verzamelaar, tenslotte, is er Kevin Hancers The Paperback Price Guide: een regelmatig bijgewerkte, forse uitgave (circa 400 dichtbedrukte bladzijden), waarin van ruim tweehonderd Amerikaanse series de belangrijkste - soms alle - titels worden opgesomd, met daarbij drie prijzen, respectievelijk good, fine and near mint condition (prijzen variëren van $ 0,40 tot $ 125). In Nederland is er Het Salamanderboek 1934-1984 van C.J. Aarts en anderen, dat onder meer een complete bibliografie bevat. Dat is niet alleen de enige reeks-monografie, maar het is, om precies te zijn, ook de enige specifieke pocketinformatie die momenteel in Nederland verkrijgbaar is. Géén officiële jaarlijkse bibliografie zoals in Frankrijk; geen algemene studies in boekvorm zoals in Frankrijk, Engeland en Amerika; geen wetenschappelijk tijdschrift als in Amerika; zelfs geen reclameblaadje als in Duitsland; laat staan een bibliografie annex prijsindicatie voor verzamelaars. Is er dan helemaal niets? Natuurlijk wel, maar die informatie - verspreid en verstopt in tijd- | |
[pagina 89]
| |
schriften, boeken, niet gepubliceerde teksten, de te verzamelen pockets zelf - is moeilijk of soms helemaal niet te vinden. Een paar voorbeelden: - Belangrijke bronnen zijn vanzelfsprekend vakbladen als De boekverkoper en het Nieuwsblad voor de boekhandel c.q. Boekblad, zeker als soms een heel nummer aan het pocketboek werd gewijd.Ga naar eindnoot14. - In de gewone pers werd begrijpelijkerwijs alleen over pockets geschreven als daartoe bijzondere aanleiding bestond: rond 1960 bijvoorbeeld, toen de pocketrevolutie zo heftig was dat daarover beschouwingen verschenen in nagenoeg elk denkbaar blad, variërend van Vrij Nederland tot het orgaan van de Partij van de Arbeid en diverse juridische en economische tijdschriftenGa naar eindnoot15.; en twintig jaar later, toen men een opleving in het pocketbedrijf meende te bespeurenGa naar eindnoot16.; of naar aanleiding van speciale gebeurtenissen, zoals het vijfentwintig-jarig bestaan van de Aula-reeks.Ga naar eindnoot17. - Querido is dus de enige uitgeverij die een monografie aan haar reeks wijdde; bij andere pocketproducenten kan men soms informatie vinden in gedenkboeken. Over Zwarte Beertjes komt men bijvoorbeeld wat meer te weten in het gedenkboek ter gelegenheid van het BrunaeeuwfeestGa naar eindnoot18., over de Spectrum-reeksen in Van Rosmalens Goud op Snee.Ga naar eindnoot19. - Omvangrijke algemene studies over het pocketboek in Nederland en Vlaanderen bestaan wel degelijk, maar dan slechts in de vorm van doctoraalscripties of vergelijkbare schrifturen die niet gepubliceerd zijnGa naar eindnoot20. - en daar heeft dus bijna niemand wat aan. - Maar misschien zit niet elke verzamelaar op diepgravende studies te wachten, en zou hij al tevreden zijn met titellijsten en andere concrete gegevens. Bijzonder handig is dan de PocketgidsGa naar eindnoot21., een van 1959 tot 1968 verschenen inventaris van in Nederland en Vlaanderen uitgegeven pockets. Hoewel de grootste uitgever (Het Spectrum) er niet aan meewerkte zijn deze gidsjes zeer informatief. Het probleem is echter dat indertijd kennelijk iedereen de verjaarde edities als waardeloos beschouwde en bij het oud papier gooide (ik deed het zelf ook), zodat ze nu praktisch onvindbaar zijn. - Tenslotte de meest voor de hand liggende informatiebron: de pockets zelf. Meestal bevat een pocket een lijstje van andere titels uit dezelfde reeks (men rekent deze eigenschap wel tot de vele ‘pocket-kenmerken’), en met die gegevens kan de verzamelaar dan aan de slag. Het handigst in dit opzicht zijn ‘feestnummers’, die dikwijls titels van alle verschenen of op zijn minst alle leverbare nummers bevatten: zo geeft de Jubileum Parel Pocket (ter gelegenheid van het eerste lustrum, 1985) alle leverbare titels, en Nick Carter 100 (1982) alle honderd titels. Uit het bovenstaande blijkt wel dat de verzamelaar die de nodige gegevens tot zijn beschikking wil hebben, er zelf voor zal moeten zorgen dat hij ze bij elkaar sprokkelt. Natuurlijk maakt dit gesnuffel mede deel uit van de charme van het verzamelen, maar anderzijds lijkt het toch op z'n minst energieverspilling dat zovelen individueel min of meer hetzelfde werk doen. Het meest serieuze bezwaar tegen de huidige stand van zaken is echter dat al die ongepubliceerde particuliere gegevens groot gevaar lopen verloren te gaan. Daarom bepleit ik bij dezen: publikatie van een boek, bevattende een (eerste aanzet tot) inventarisatie van het Nederlandse pocketboek - niet alleen in het belang van de verzamelaar, maar ook in dat van de boekgeschiedenis.
Hoe zit het nu met die bezwaren tegen het verzamelen van pockets, waarvan in de inleiding sprake was? Natuurlijk betreffen die de fysieke kwaliteiten: ‘Wolkers' roman Kort Amerikaans (1962) lag bij mij na één keer lezen al in stukken’, schrijft Buijnsters (p. 160). Welaan: dat de pocket in fysiek opzicht volstrekt de mindere is van het gebonden boek is buiten kijf, maar deze wijdverspreide vooroordelen en al te gemakkelijke gemeenplaatsen ten aanzien van het pocketboek wil ik nu toch eens krachtig relativeren. De bekende verhaaltjes over vrolijk wegwaaiende bladzijden zijn overdreven; ook een geplakte rug kan ijzersterk zijn (een telefoon gids van 1½ kilo kun je aan één blad optillen). Van de kleine 2000 pockets die mijn verzameling telt verkeren de meeste in (zeer) redelijke staat, inclusief de vele die intussen 50 tot 100 jaar oud zijn. Het aantal deeltjes in (near) mint condition is inderdaad niet groot, maar zeker niet kleiner dan het aantal in flarden uiteengevallen boekjes. De oorzaak van laatstgenoemd fenomeen is tweeërlei: enerzijds valt het met die kwaliteit dus nog wel mee, anderzijds worden versleten | |
[pagina 90]
| |
pockets gewoon weggegooid - die zien we nooit meer terug. Dat brengt me op een andere vraag, die in heel het voorgaande hopelijk al wel werd beantwoord, maar nog steeds niet is gesteld: waarom zou je eigenlijk pockets verzamelen? Eerlijk gezegd zal wel niemand er uit ethische overwegingen aan begonnen zijn; een moeilijk te verklaren fascinatie lijkt me waarschijnlijker. Toch kunnen we daar nu tot slot wel aan toevoegen dat pockets, veel meer dan andere boeken, het gevaar lopen als ephemera te worden beschouwd. Maar ook pockets zijn boeken - en dus dienen ze te worden geboekstaafd, behoed en behouden.
De bij dit artikel afgebeelde omslagen werden gefotografeerd door Martin van Thiel. |
|