| |
| |
| |
Herinneringen van een bibliothecaris 6
H. de la Fontaine Verwey
Schutters, zijdewindsters en boekenwurmen
Bij de overweging van de vele plannen die in de loop van de jaren gemaakt zijn voor een betere behuizing van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, stond van meet af aan voor mij één ding vast: de allerbeste oplossing was een nieuw gebouw op het terrein van de voormalige St. Catharina-keek. Dit zou betekenen dat de UB, van oudsher tevens Stedelijke bibliotheek, bleef op haar oude plaats aan het Singel, in het hart van de binnenstad. De bestaande boekenmagazijnen aan de Handboogstraat konden dan gehandhaafd worden en de beide historische gebouwen waar de UB tot nu toe gevestigd was, de Handboogdoelen en het Militiegebouw, zouden ook in de toekomst bestemd blijven voor het bibliotheekbedrijf.
Na eindeloze verwikkelingen is dit plan tenslotte verwezenlijkt: de grond is aangekocht, het nieuwe gebouw is er gezet en de beide oude gebouwen zijn gerestaureerd en ingepast in het geheel. Uiterlijk en zoveel mogelijk innerlijk hebben zij hun oude vorm behouden. Dit is mede te danken aan het krachtig optreden van het Gemeentelijk bureau voor de monumentenzorg, ondanks de tegenwerking van het Universiteitsbestuur, dat nu eenmaal niet voelt voor monumenten.
Van de kleurrijke, veelbewogen geschiedenis van Handboogdoelen en Militiegebouw volgt
De Voet- en Handboogdoelen, 1536. Gewassen pentekening naar Cornelis Anthonisz. Historisch Topografische Atlas, Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam.
| |
| |
hier een kort overzicht ter inleiding van enkele, later te verschijnen persoonlijke herinneringen aan gebeurtenissen die zich in en om deze gebouwen hebben afgespeeld.
| |
De Handboogdoelen
De Handboogdoelen werd in 1512 of kort daarna door de stad gebouwd als gildehuis voor de Handboogschutters, een onderdeel van de stedelijke militie. Naar hun patroon heette het gebouw aanvankelijk ook St. Sebastiaansdoelen.
In het begin van de vijftiende eeuw wagen er drie stedelijke schutterskorpsen van elk tweehonderd man, de Handboogschutters, de Voetboogschutters en de Kolveniers of Kloveniers, die gewapend waren met klovers of handbussen (musketten). Twee jaar na de Alteratie had er, in 1580, een reorganisatie plaats waarbij naast de bestaande korpsen elf nieuwe burgervendels werden opgericht, één voor ieder van de elf wijken van de stad. Deze vendels bestonden uit twee à vier korporaalschappen. De drie oude schutterijen gingen geleidelijk op in de nieuwe vendels.
Van de drie doelengebouwen was de Handboogdoelen het grootste en mooiste. De Voetboog- of St. Jorisdoelen, gebouwd in het begin van de zestiende eeuw, eveneens aan het Singel gelegen, maar meer naar de Heiligeweg toe, was een eenvoudiger gebouw. Nadat dit schutterscollege in 1672 opgeheven was, werd deze doelen verhuurd aan de West-indische Compagnie, diende later als veilingzaal en werd in 1819 afgebroken. Op deze plaats verrees in 1820 de St. Catharina-kerk, de eerste ‘openbare’ Rooms-katholieke kerk in onze stad, die op haar beurt in 1939 gesloopt werd. De Kloveniersdoelen was de oudste en stond van 1382 tot 1517 op een terrein waar nu de Oude Doelenstraat ligt. In 1522 kreeg dit gildehuis een nieuw gebouw, gelegen naast de toren ‘Svygh Utrecht’ op de plaats waar nu het Doelenhotel staat in de
De Hand- en Voetboogdoelen en omgeving. Detail van de plattegrond in vogelvlucht door Balthasar Florisz, 1625. Historisch Topografische Atlas, Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam.
| |
| |
Nieuwe Doelenstraat.
De Handboogdoelen lag met de voorgevel tegen de stadswal aan; aan de achterzijde waren de tuinen en de schietbanen die doorliepen tot de Kalverstraat. Het was een kasteelachtig gebouw met een fraaie gevel in laat-gotische stijl en aan de tuinzijde een traptoren. De grote zaal heeft, evenals de beide andere doelenzalen, een belangrijke rol gespeeld in het Amsterdamse leven. Daar vierden de schutters hun feesten, daar hielden zij hun overvloedige maaltijden, daar hingen de schuttersstukken aan de wanden en werden het zilver en de trofeeën getoond. Naarmate het boogschieten zijn militaire betekenis verloor en alleen een sport geworden was, kregen de doelengebouwen meer en meer het karakter van sociëteiten. Zoals Melchior Fokkens in 1662 schreef: ‘in dese Doelens kan men ingaen en alles besichtigen, drinckende slechts een pinte wijn, so veel elck gelieft.’
Over het vertier in de Handboogdoelen zijn wij ingelicht door de dichter Gerbrand Adriaensz Bredero. Zijn vader was schutter en misschien sergeant van de Handboogschutters. De zoon bracht het tot vaandrig en was daar niet weinig trots op. Werd van de vaandrig niet verwacht dat hij ongehuwd was en zich kleedde naar de laatste mode? Van de Handboogdoelen was Bredero een trouwe bezoeker en op zijn duimpje wist hij wat daar voor lekkers te halen viel:
‘Mesjeurs, wat nieuws! daar zijn nu oesters kars en vars,
En nuwe Rijnsche wijn gints op de Hantboogsdoelen’
We kennen het menu voor de maaltijd van zes ‘playboys’ op Vastenavond. Een van hen wordt belast met de voorbereidingen:
‘... Writsaart, ghy bent op de Doelen een kijnt ten huys,
Wilt so veel doen en gaender heen, en segghen
Dat sij voor ons sessen dry kapoenen, en vijf snippen anleggen,
Met een deel vincken, en lijsters, met een
De Hand- en Voetboogdoelen met ertussen het Bushuis. Gravure door Jacob van Meurs (1619-1680). Historisch Topografische Atlas, Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam.
| |
| |
En seght Heereman en Arjaantje, dat sij ons de beste kamer houwt.’
In 1650 gaf de stad het grootste deel van de tuinen en de schietbanen van de beide Doelens vrij voor bebouwing. Daar werden nu de Handboog- en Voetboogstraat aangelegd. In deze tijd kwamen er ook veranderingen in het gebouw van de Handboogdoelen. Zo werd op verzoek van de weduwe van de kastelein Van der Helst het poortje tussen de Doelen en het in 1606 gebouwde Bushuis (later: Militiegebouw), de ‘sijdelpoort’ (zijpoort), die van het Singel toegang gaf tot de tuin, opgetrokken tot een gebouwtje met twee verdiepingen, waarin ruimte was voor de ‘sijdelkamer’ (een zijkamer van de Doelenzaal). De poort kreeg een driehoekig fronton met pilasters en daarboven een beeld van St. Sebastiaan. Tevens werd onder het fronton aangebracht het gekleurde wapen van Jeruzalem, het embleem van de boogschutters, die de opvolgers waren van de ‘Ridderlijke broederschap van het Heilige Land’. Om dit blazoen heen waren gerangschikt de wapens van de vier overlieden van het gilde die benoemd waren in 1648, het vredesjaar. Een van hen was Frans Banningh Cocq, de hoofdpersoon van Rembrandts Nachtwacht, het in 1642 voltooide schilderij, dat de uittocht van Cocqs compagnieschap uitbeeldt. Het stuk was bestemd voor de nieuwe zaal van
De voorgevel van de Handboogdoelen. Gewassen pentekening toegeschreven aan Rembrandt. Coll. Fodor, Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam.
| |
| |
de Kloveniersdoelen.
Ook kreeg de kasteleinse gedaan dat er een ‘achterhuis’ gebouwd werd. Hoe de achterzijde met de traptoren en de aanbouwsels er toen uitzag, blijkt uit twee tekeningen uit die tijd die elkaar verrassend goed aanvullen. De eerste, in de collectie Fodor, werd Het jachtslot van de graven van Holland genoemd totdat Frits Lugt er de binnenplaats van de Handboogdoelen in herkende. Deze tekening, van oudsher toegeschreven aan Rembrandt, wordt tegenwoordig door sommige kunsthistorici voor het werk van een leerling gehouden. De andere tekening is van Jacob van Ruisdael en wordt bewaard in de Kunsthalle te Hamburg. Deze geeft een duidelijk beeld van de achterzijde van de ‘sijdelpoort’, de traptoren en een deel van de oude achtergevel.
In 1672 hield de stad op met het bekostigen van de schuttersmaaltijden en dankte de overlieden af. Het Doelengebouw werd nu verpacht als herberg en logement. De naam Handboogdoelen raakte geleidelijk in onbruik. Men ging nu spreken van de Grote Doelen (in tegenstelling tot de Voetboogdoelen) of, liever nog, de Garnalendoelen (naar de garnalenmarkt op het Singel tegenover het gebouw).
In 1733 werd de oorspronkelijke gevel vervangen door de tegenwoordige, in streng achttiende-eeuwse stijl. De ‘sijdelpoort’ verdween en de wapens werden op de nieuwe gevel overgebracht, onder een groot stadswapen in de gevellijst. Het Doelengebouw werd doorgetrokken tot de muur van het Bushuis. Aan de tuinzijde verrees een nieuw achtergebouw met een kelderverdieping, zodat de traptoren inpandig werd. Het liep door tot de Lutherse kerk, achter de vier huisjes aan het Singel om. In dit achterhuis werd op de eerste verdieping de eetzaal ingericht. In de vroegere Algemene studiezaal van de UB herinnerden de nissen voor de kachels nog aan de oude bestemming, evenals het stenen uitsteeksel voor de etensbel. Niet alleen om zijn keuken was het ‘Hotel de Garnalendoelen’ vermaard. De schoonheid van de dochters
De binnenplaats achter de Handboogdoelen, ca. 1670. Zwartkrijttekening met grijze wassing door Jacob van Ruisdael. Kunsthalle, Hamburg.
| |
| |
van de kastelein Graetzner bracht in 1832 Nicolaas Beets in vervoering.
In 1861 was het uit met het feest. In dat jaar werd, na het aflopen van de pacht, het hotel gesloten en de inventaris verkocht. Het Athenaeum Illustre, dat vanaf de oprichting in 1632 in de Agnietenkapel gevestigd was geweest, deed nu zijn intrede in de Handboogdoelen. In 1877 werd de Amsterdamse inrichting voor hoger onderwijs tot Universiteit verheven en in 1881 volgde de verhuizing naar de Oudemanhuispoort. De Universiteitsbibliotheek, achtereenvolgens gevestigd in de Nieuwe Kerk, de Agnietenkapel, het Paleis van Justitie en het paleis van de hertog van Plaisance’ (Herengracht 40), werd in het oude Doelengebouw ondergebracht. De eerste wetenschappelijk gevormde bibliothecaris was dr. H.C. Rogge (1878-'90). Zijn opvolger dr. C.P. Burger (1890-1923) werd de ‘grand old man’ van de UB, een voortreffelijk boekenkenner, die zich voor de collectievorming en de catalogisering grote verdiensten verworven heeft. Het lukte hem twee nieuwe boekenmagazijnen te laten zetten in wat er nog restte van de doelentuin (1905 en 1919). Tot zijn grote ergernis vermocht hij echter het gemeentebestuur niet te overtuigen van de noodzaak van een nieuw bibliotheekgebouw. Onder Burgers opvolger dr. T.P. Sevensma (1924-'28) kwam er een ingrijpende verbouwing tot stand, waarbij de inrichting geheel gemoderniseerd werd. Het gebouw werd echter niet groter! De bibliothecarissen dr. J.S. Theissen (1928-'35) en dr. J. Berg (1936-'40) kregen dan ook steeds meer met ruimtegebrek te kampen. Laatstgenoemde gelukte het twee kamers in het Militiegebouw bij de UB te trekken.
Ernstige bouwvalligheid in het begin van de jaren vijftig noopte ertoe het bibliotheekgebouw te stutten. In 1957 moest de Handboogdoelen geheel ontruimd worden. De UB vond toen een toevlucht in het Militiegebouw, dat in zijn geheel beschikbaar was gekomen. De ballingschap duurde tot 1967. Toen was het nieuwe gebouw op het terrein van de voormalige St. Catharinakerk gereed.
Onderwijl werd de Handboogdoelen met veel smaak gerestaureerd. Een verrassing was het, dat de oorspronkelijke achtermuur nog inpandig aanwezig was. Het oude metselwerk met de gotische bogen werd weeg zichtbaar gemaakt. Ook het onderste deel van de traptoren bleek nog te bestaan. Deze dient nu als toegang tot de theologische studiezaal, ingericht in de vroegere balzaal van het hotel, waar eertijds de bekende Casino-bals gehouden weden. Op de eerste verdieping is de oude Doelenzaal (thans auditorium) in ere hersteld met de balkenzoldering en de schouw. Aan de achterzijde is de Bibliotheca Rosenthaliana ondergebracht in de oude eetzaal. Op de tweede verdieping, met het ruime uitzicht op het Singel, huist nu de ‘Bibliotheek van de Boekhandel’.
| |
Het Militiegebonw
Deze benaming wordt sinds het begin van de vorige eeuw gegeven aan het gebouw dat in 1606 gezet werd als Stadsbushuis (arsenaal). Het kreeg een plaats aan het Singel tussen de Handboog- en Voetboogdoelen. De gevel (vroeger ten onrechte aan Hendrick de Keyser toegeschreven) vertoont versieringen in de zogenaamde Antwerpse ornamentstijl - een bouworde die in Amsterdam vrijwel niet voorkomt. In 1682 kreeg het gebouw een andere, minder krijgshaftige bestemming. In plaats van ijselijk oorlogstuig kwamen er jonge meisjes binnen zijn muren. Het Zijdewindhuis werd er gevestigd, een stedelijke instelling die beoogde de dochters van 8 tot 14 jaar uit bedeelde gezinnen te werk te stellen. Zij moesten ruwe zijde in strengen winden. Na de komst van de Franse refugiés hoopte men hier een zijdeweefindustrie op te zetten, hetgeen overigens niet gelukte. Deze aanvankelijk verplichte bezigheid voos jonge kinderen ontmoette in charitatieve kringen veel kritiek met het gevolg dat dwang al spoedig afgeschaft werd. Hoe het ook zij, op de drie zolders van het Bushuis, waar vijfhonderd meisjes werkten, die tezelfder tijd enig onderricht en catechisatie genoten, moet heel wat afgesucht en -gesnikt zijn.
In 1810 verhuisde het Zijdewindhuis naar de Groenburgwal. Het gebouw kreeg zijn derde bestemming: zetel van de Franse militaire administratie. In plaats van de zuchtende meisjes kwamen er nu (binnensmonds) vloekende jongens. Eerst had er een verbouwing plaats: de beide spitse daken werden vervangen door één kap; aan de Singelzijde maakte men tussen de twee stalpoorten in een deur, leidend naar een brede trap die toegang gaf tot de grote zaal op
| |
| |
de eerste verdieping, de Militiezaal. Deze werd gebruikt voor de conscriptie, de keuring en alles wat verder te maken had met de gehate, door de Fransen ingestelde dienstplicht. Na het herstel van de onafhankelijkheid werden hier de belangen van de nationale militie behartigd, onder andere de loting. De zaal, die ook tijdelijk diende als noodziekenhuis bij epidemieën, werd verder gebruikt voor veilingen en tentoonstellingen, onder andere van Japanse kunst sinds 1860. In 1919-'21 werd het Militiegebouw gerestaureerd door de bekende architect A.A. Kok. Deze ontdeed de gevel van de lelijke pleisterlaag, zodat de rode baksteen met de oorspronkelijke decoratie weer zichtbaar werd, en herstelde de oude raamindeling. Toen verwijdering van de ontsierende middendeur om praktische redenen onmogelijk bleek, verklaarde Kok dat deze mocht blijven ‘als aandenken aan de Amsterdamse jongens die naar Rusland marcheerden en niet terugkwamen’. Tijdens de verbouwing van het Prinsenhof deed de Militiezaal in 1926-'28 dienst als tijdelijke raadzaal. Daarna nestelde er zich de afdeling Militaire zaken van de secretarie. De gelijkvloerse ruimten waren sinds lang ingericht als stallen en werden bij het jaarlijkse koninklijk bezoek aan de hoofdstad gebruikt voor de koetsen en de paarden. Men
De Universiteitsbibliotheek en het Militiegebouw, ca. 1900. Pentekening door L.W.R. Wenckebach. Historisch Topografische Atlas, Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam.
| |
| |
sprak dan ook van de ‘koninklijke stallen’.
In de jaren dertig kreeg de UB meer en meer te kampen met nijpend ruimtegebrek, zowel in de bibliotheek als in de boekenmagazijnen. Begrijpelijkerwijze wierpen de bibliothecarissen steeds begeriger blikken op het belendende Militiegebouw. Mijn voorganger dr. Joan Berg slaagde er in de oude regentenkamer van het Zijdewindhuis bij de bibliotheek te trekken. Dit was het begin van de ‘verovering’ van het Militiegebouw door de UB, een lang verhaal van vallen en opstaan. Een episode daarvan moge hier volgen.
Tijdens de bezetting, toen de koninklijke stallen ongebruikt lagen, werden deze ruimten voor de UB steeds aanlokkelijker als opslagplaats voor boeken, die in de overvolle magazijnen niet geborgen konden worden. Nu was er kort voor de oorlog door het Gemeentebestuur met het Koninklijk huis afgesproken dat met het drukker wordend verkeer aan het Singel in het vervolg de hofrijtuigen en de paarden niet meer in het Militiegebouw gestald zouden worden, maar in de Heineken's Brouwerij. Alvorens de koninklijke stallen voor de UB als hulpmagazijn in gebruik te nemen, wilde ik er echter zeker van zijn dat deze stap de instemming had van Koningin Wilhelmina. Langs geheimzinnige wegen liet ik in Londen daarnaar informeren en na lang wachten kwam eindelijk de koninklijke toestemming. Met de gebrekkige middelen waarover wij tijdens de bezetting beschikten, gingen wij aan de slag om de stallen in te richten tot boekenmagazijn. Het rook daar nog zo heerlijk naar paarden en de namen van deze edele dieren stonden met krijt op hun ruiven geschreven. Wij deden dat alles bovendien in het sterkend besef goede vaderlanders te zijn.
Dit nam niet weg, dat enige maanden vóór de inhuldiging van Koningin Juliana in 1948, opeens de koninklijke opperstalmeester (die uit het liedje van Michel van der Plas) voor mij stond en op hoge toon gelastte de stallen (waar ondertussen 120.000 boeken geplaatst waren) onmiddellijk te ontruimen. Het kostte mij enige moeite deze hoogwaardigheidsbekleder te overtuigen van zijn ongelijk.
Het Militiegebouw deed nog veel meer voor zijn buurvrouw, de UB, dan het bieden van magazijnruimte. Reeds werd verteld hoe in 1957 bij de dreigende instorting van de Handboogdoelen het gehele bibliotheekbedrijf in het Militiegebouw werd ondergebracht - het begin van de tienjarige ballingschap. De tijdelijke huisvesting daar was hoogst gebrekkig - eigenlijk gebrekkiger dan nodig was. Beducht dat men later zou zeggen: ‘il n'y a que le provisore que dure’, had ik de architect op het hart gedrukt alles zo schamel en schunnig mogelijk in te richten. Ieder moest zien dat dit slechts een hoogst voorlopige noodvoorziening was. Dat is gelukt: het nieuwe gebouw is er gekomen!
In het nieuwe bestel is het voorste gedeelte van het Militiegebouw op voortreffelijke wijze gerestaureerd. Daarbij is de ontsierende middendeur eindelijk verdwenen. De gevel vertoont weer het oorspronkelijke aanzien. Het voorste deel van de stalruimte is als tentoonstellingszaal ingericht met behoud van de oude bestrating. Op de eerste en tweede verdieping van het voorgebouw hebben de letterkundige musea en verzamelingen (Vondel, Frederik van Eeden, Albert Verwey), het Réveil-archief en het Schriftmuseum J.A. Dortmondt een plaats gevonden. De oude Militiezaal is helaas verdwenen en samen met het achterste deel van de stallen omgebouwd tot boekenmagazijn. Op aandrang van Monumentenzorg is echter de oude vorm van het gebouw en van de achtergevel in de Handboogstraat onveranderd gebleven.
Dit is, in het kort, de geschiedenis van de twee monumentale gebouwen aan het Singel. Beide dienden oorspronkelijk militaire doelenden, doch verwisselden die voor een vreedzame, culturele bestemming als bibtiotheekbehuizing. In de laatste eeuw boden zij aan talloos velen gelegenheid tot studie en lectuur. Onder die bezoekers zullen er ongetwijfeld zijn die, terugdenkend aan hun studietijd, dierbare herinneringen voelen opkomen aan een bepaalde zaal, een uitzicht uit een van de ramen, een schemerig hoekje in een boekenmagazijn of misschien wel aan de apocriefe boekenkist van Hugo de Groot, nodend tot een ‘heure du berger’. Persoonlijk ben ik gehecht geraakt aan het oude poortje in de Handboogstraat. Doch daarover gaarne een volgend maal.
|
|