gen. Iets dergelijks deed hij met de geknielde naakte man, die op zijn schouders en armen de titel torst van J.H. de Bois' Twee-Maandelijksch Bulletin (afb. 7). Ook hier zijn de contouren tot een minimum teruggebracht. De belettering van het boekje van Nescio is wat soberder en strakker dan die van J.H. de Bois' Twee-Maandelijksch Bulletin.
Beide ontwerpen, die enigszins doen denken aan het werk van Bart van der Leck, werden in 1918 getoond op een expositie bij kunsthandel d'Audretsch in Den Haag. Zowel de kunstcriticus van De Cicerone als die van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift waren opgetogen over Stolks ontwerpen. De schrijver in het eerst genoemde tijdschrift merkte terecht op dat dit type ontwerpen ‘de houtsnede al vermoeden doet, welke er uit voort moet groeien’. Stolk heeft zich inderdaad zijn leven lang, vooral onder invloed van zijn leermeester S. Jessurun de Mesquita, aan de houtsnede gewijd. Naast anatomische studies ging hij zich steeds meer toeleggen op ontwerpen voor de kunstnijverheid. Voor De Bois heeft hij behalve de hierboven genoemde ontwerpen geen andere gemaakt. Wel exposeerde hij enkele keren in de zaak aan de Kruisweg, onder andere een aantal batiks in juli 1926.
Het omslag van Nescio's bundel werd echter niet door alle critici zo uitbundig ontvangen. Eén van hen omschreef het als ‘een teekening, geknipt in drie reepen, die bij vergissing in verkeerde volgorde weer aan elkaar zijn geplakt’. Maar een ander beschouwde het als een zeer modern ontwerp en ‘Stolks beste prestatie’. De Bois zelf was er niet ontevreden over. Met de inhoud van de bundel heeft het bandomslag waarschijnlijk weinig te maken. Grönloh, de schrijver van de verhalen, wist er eigenlijk niet goed raad mee. In een brief aan Agnes Maas schreef hij erover: ‘Wat het prentje op mijn boek beteekent kan ik U niet zeggen. Dat heeft de uitgever laten maken zonder dat ik 't wist. Als ik er wat in zien moet dan is 't een vaag visioen van een vrouw. Aan een van mijn vrienden heeft de uitgever 't ding verklaard maar ik kon er niet goed uit wijs, de verklaring was geloof ik ietwat indecent. 'k Vind 't veel aardiger dat ik 't niet precies weet en ik kan U wel zeggen dat ik nog niemand heb ontmoet wien de zaak duidelijk was.’
Van de bundel van Nescio, die De Bois aanvankelijk had willen publiceren in zijn reeks Haarlemsche Kunstboekjes, werd een oplage van 500 exemplaren gedrukt. Binnen drie jaar waren er zo'n 300 van verkocht. Maar daarna stagneerde de verkoop. Regelmatig adverteerde De Bois in de jaren twintig met het boekje in zijn Bulletin. Pas aan het begin van de jaren dertig raakte het uitverkocht en werd een herdruk overwogen. Deze kwam ook in 1933, niet bij De Bois maar bij Nijgh & Van Ditmar. Het boek heeft nadien vele herdrukken beleefd. Door het uitgeven van deze bundel is De Bois' naam niet meer weg te denken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Voor verschillende mensen betekende de uitgave van Nescio een eerste kennismaking met J.H. de Bois, aan wie in de nabije toekomst in Haarlem uitvoerig aandacht zal worden besteed. Zijn opvolger als literair ‘chroniqueur’ bij het Haarlemsch Dagblad, C.J.E. Dinaux, schreef in zijn postuum uitgegeven herinneringen Levend Verleden: ‘Van mijn laatste H.B.S.-jaar af bezocht ik hem vrijwel iedere week, nadat ik, voor de kleine uitstalkast staand van zijn even smalle als hoge en diepe kunsthandel aan de Kruisweg, steeds weer geaarzeld had er binnen te gaan. Dáár, achter dat raam, lag het [...] door De Bois uitgegeven [...] boek, dat me naar binnen lokte: Nescio.’
De belangrijkste artikelen over Nescio en J.H. de Bois zijn: A. van Til, ‘Nescio en zijn uitgever J.H. de Bois’ en L. Frerichs, ‘Voorgeschiedenis van de eerste druk van “Dichtertje”’. Beide artikelen zijn opgenomen in de bundel Over Nescio. Beschouwingen en interviews (red. L. Frerichs), 's-Gravenhage 1982 (uitgeverij BZZTôH) op resp. p. 200-209 en p. 220-226.
Zie over Reijer Stolk onder andere: A. van der Boom, ‘Enkele aantekeningen bij werken van Reyer Stolk’, Op de Hoogte 26 (1929), p. 130-132; H.A. Gerretsen, ‘Reijer Stolk, werk en persoonlijkheid’, Maandblad voor Beeldende Kunsten 25 (1949), p. 42-49 en R.E. Penning, ‘Het grafische oeuvre van Reijer Stolk’, Wending 28 maart 1949, p. 32-34.