| |
| |
| |
In gesprek met A.L. van Gendt
J.F. Heijbroek en F.W. Kuyper
Op 24 maart 1986 overleed A.L. van Gendt. Van de tekst van het gesprek dat twee redacteuren van De Boekenwereld in het najaar van 1985 met hem voerden, heeft hij nog met instemming kennis kunnen nemen. Het gesprek vond plaats in een woning boven een prentenzaak aan de Nieuwe Spiegelstraat, niet ver verwijderd van de plaats waar Van Gendt zijn loopbaan als antiquaar begon. A.L. van Gendt komt niet uit een boekhandelsgeslacht. Zijn grootvader was architect, die veel in Amsterdam gebouwd heeft, evenals zijn vader een echte technicus, die altijd in de weer was op zijn kantoor waar hij vijftig tekenaars aan het werk had. Boeken werden in huize Van Gendt min of meer beschouwd als ‘de franje van het leven’. Ook in het gezin van de ouders van zijn vrouw waren boeken bijzaak. Wanneer een kind daar zat te lezen, kreeg dat regelmatig te horen: ‘Ga toch eens wat doen.’
A.L. van Gendt volgde dan ook een h.b.s.-b-opleiding op het Nederlandsch Lyceum in Den Haag, waar hij in 1939 slaagde voor zijn eindexamen. Op deze middelbare school kwam hij voor het eerst in aanraking met het oude boek. Van één van de docenten kreeg hij de studie van H.K. Arkstee, Nijmegen, de oude Hoofdstad der Batavieren, 1738, ten geschenke, een werk dat hem zeer boeide, omdat zijn voorvaderen er een rol in speelden. Bovendien was het een mooi, oud boek, voor Van Gendt een extra dimensie: ‘Misschien is het dat wat me boeit: de band met de toekomst en met het verleden en de vreugde om het in het heden te mogen hanteren.’
Begin februari 1940 moest hij opkomen voor militaire dienst. In afwachting hiervan volgde hij avondcursussen Latijn en Grieks. Een probleem was wat hij overdag moest doen. Op aanraden van Wouter Nijhoff, een goede vriend van zijn oom en voogd, de notaris G.J. van Gendt, is hij ‘de boeken ingegaan’. Van Gendt: Toen ben ik gaan volontairen bij boekhandel Couvée in de Van Hoytemastraat in Den Haag. Dat is een zeer nuttige tijd geweest, waarin ik heb geleerd niet alleen boeken te prijzen en het bestelboek bij te houden, maar ook punteslijpers, vlakgommetjes en romans te verkopen en ach, eigenlijk de confrontatie met het veelkoppig monster: het publiek. En ik vond dat erg aardig, maar ik wist natuurlijk dat dat van korte duur was, omdat ik in februari moest opkomen. Toen het dan zover was, heb ik mijnheer Couvée vaarwel gezegd en ben ik naar de Kloosterkazerne in Breda gegaan, waar ik was ingedeeld bij de opleiding voor reserve-officieren van de infanterie.
Toen kwam natuurlijk de Duitse overval en vlak daarvoor werden we overgeplaatst naar Haarlem. Eerst waren we ingekwartierd bij de burgerij, maar na een paar dagen woonden wij in het Concertgebouw met uitkijk op Johannes Enschedé en Zonen, waar wij de droeve mare van de overgave hebben gehoord.
Na de capitulatie ben ik weer gaan volontairen, bij Abrahamson in de Lyceumboekhandel op de Laan van Meerdervoort in Den Haag. Abrahamson kreeg heel snel een ‘Verwalter’ toegewezen. De eerste dag al heb ik grootscheepse ruzie met deze man gemaakt, wat natuurlijk zeer ontactisch was. Het leek daarom verstandiger de dag daarna niet meer terug te komen.
Ik ben toen ondergedoken in De Bilt en wat later bij boekhandel Broese, bij Chris Leeflang, als volontair gaan werken. Leeflang vond dat allemaal prachtig, want die kon mij nu foldertjes laten instoppen en stenciltjes laten afdraaien voor zijn boekhandel. In die tijd ben ik mij gaan bezighouden met het inspringen voor medeburgers die door de Duitse bezetting in nood waren geraakt. Zo leerde ik onder andere Henri Mayer en Karel van Boeschoten kennen, die beiden werkzaam waren op de afdeling ‘Sortiment’ van de firma Nijhoff. Ik heb nog niet gezegd dat ik intussen naar Amsterdam was gekomen met het idee: ik ga hier sociologie studeren. Maar zover kwam het niet. De universiteit werd door de bezetters gesloten.
| |
| |
Maar wanneer kwam u nu in aanraking met het antiquariaat?
Ik woonde hier om de hoek op Keizersgracht 612, het huis naast dat waar Menno Hertzberger zat. Daar heb ik een kamer gehuurd, waar ik mijn activiteiten ‘concentreerde’. Dat begon daar wat in de gaten te lopen en onze buurman heeft toen gewaarschuwd dat dit zo echt niet langer kon en dat het op een gegeven ogenblik wel spaak zou lopen. Ik liep daarop een beetje met mijn ziel onder mijn arm door de Spiegelstraat, - nummer 59, waar Hondius zat - daar was een antiquariaat J. Post. Ik was er al eens meer binnengelopen, want ik hield van oude boeken. Ik had in de loop der jaren ook al wat oude boeken gekocht, vooral als ze niet duur waren. Ik liep weer binnen op diezelfde ochtend dat ik gewaarschuwd was en vond er mevrouw Post, die mij zei: ‘Mijn man is vannacht door de Duitsers gearresteerd, ik moet voor mijn zoon zorgen en ik weet absoluut niet hoe ik zo'n boekhandel moet drijven.’ En toen vroeg zij: ‘Kunt u ons niet helpen?’ Ik dacht, dat is misschien een verdraaid goed idee. Toen ben ik daar gaan werken; ik had al een beetje training in de nieuwe boekhandel, en binnen twee dagen was ik verloren voor de sociologie en gewonnen voor het antiquariaat. Ik vond het enig en maakte er mijn vak van. Ik ben er een jaartje geweest en toen werd mijnheer Post uit het concentratiekamp vrijgelaten. Hij had er tbc opgelopen, maar hij begon toch weer met zijn werk. Ik ben er toen weggegaan. Intussen volontairde Frits Knuf bij Post, Nieuwe Spiegelstraat 70 (aan de overkant dus).
Die moet toen piepjong geweest zijn?
Ja, Frits zal zestien, zeventien geweest zijn. Sindsdien zit hij echt in het vak. Later, na de
Veilingmeester A.L. van Gendt in het nieuwe pand, Keizersgracht 96, ca. 1982.
Foto: Klaas Laar.
| |
| |
oorlog, heeft hij datzelfde winkeltje gehuurd en heeft hij daar een tijd lang zijn eigen antiquariaat gedreven.
Dat was na zijn compagnonschap met Schuhmacher?
Ja, hij is ook nog even compagnon geweest. Maar daarna. Dus, hem ken ik eigenlijk het langst in het vak, want dit moet in '43 of daaromtrent geweest zijn.
In 1944 heb ik met een vriend, Jo Maris, die in een klein huisje op de Spiegelgracht woonde, de inhoud van mijn eigen boekenkast te koop aangeboden. Waarom? Eerlijk gezegd gewoon om aan eten te komen, want de rantsoenen waren karig en iedereen probeerde daar buitenom wat extra's te kopen. Dat was ook gewoon nodig en kostte natuurlijk handen vol geld. Engelse boeken waren vaak gezocht en die verkocht je voor een tientje per stuk, f 15,- voor een hele goeie, Lady Chatterly's Lover voor f 40,-. En van dat geld kochten we dan weer bij de bakker op de hoek.
Toen ben ik met het eigen antiquariaat begonnen. Ik heb nog een lijstje uitgegeven, in de oorlog. Daar stonden ook een paar incunabelen in.
Aan wie kon je dat dan sturen in die tijd?
Och, je kende natuurlijk toch een aantal adressen van betrouwbare lieden. Ja, aan één kant waren we uiteraard heel voorzichtig met van alles en nog wat, aan de andere kant was je nog eens extra voorzichtig met je echte illegale activiteiten.
De handel was nationaal?
Ja, uitsluitend. Niet alleen nationaal, plaatselijk. Het was allemaal Amsterdam. Maar ik had er wel een paar incunabelen in. Ik had het Passionaal, de uitgave van Johan Veldenaer, Utrecht 1480 - een heel mooi en zeldzaam boek. Ik wou dat ik het nog had. Dat heb ik toen aangeboden en verkocht. Aan iemand die tegenwoordig in Frankrijk woont. Ik was heel erg woedend - ik kreeg voor het eerst met het handelsaspect van het vak te maken - toen ik later te weten kwam dat hij dat boek met winst verkocht had aan een collega. En ik had hem zelfs korting gegeven, ofschoon hij een particulier was, omdat ik het gewoon fijn vond om f 1.000,- in handen te krijgen. Het was geprijsd voor f 1.200,- en toen merkte ik dat hij het onmiddellijk doorverkocht. Dat ging me aan het hart.
Waar dook u dit soort boeken op?
Nou, dit boek - u zult het nauwelijks geloven - had ik gekocht van mijn opvolger als veilinghouder, John Landwehr, die als jongeman samen met een vriend van hem boeken verhandelde. In de oorlog kochten ze bij Nijhoff en ze hadden een paar adresjes van mensen van wie ze wisten: die kunnen bepaalde boeken niet weerstaan en kopen ze wel. En dan kwamen ze met een koffertje boeken bij me en meestal kocht ik het allemaal, want ik had toevallig toen wat geld en ik kon er gewoon niet afblijven.
Maar het handelsaspect was mij eerlijk gezegd helemaal vreemd. Ik had nooit over geld gedacht, ik had nooit over handel gedacht. Dat heb ik mezelf echt moeten aanleren. Later ben ik wat wijzer geworden en heb ik natuurlijk leren inzien dat je als boekhandelaar en als antiquaar een functie hebt en dat die functie (zoals iedere functie in dit leven) gewoon betaald moet worden.
Tegen het einde van de oorlog heb ik een paar lotjes catalogi van Hiersemann, Emil Hirsch, van Goldschmidt vooral en van Hoepli gekocht; allemaal catalogi waarin vroege drukken en handschriften uitvoerig beschreven stonden. En die ben ik met een geweldige ijver in de vele vrije tijd die er ontstond, gaan lezen. Ik heb er aantekeningen uit gemaakt en ik vond het machtig boeiend om gewoon te visualiseren wat die mensen nou eigenlijk aanboden.
Toen ik in 1949 mijn eerste zelfstandige catalogus uitbracht, was dat dan ook een beetje in de stijl van Goldschmidt en ik was trots dat de grote E.P. Goldschmidt uit Londen mij een briefje schreef om me te feliciteren en me mee te delen dat er enkele geweldig zeldzame boeken in stonden, die híj zelfs nog nooit had gehad en ook om me te wijzen op enkele fouten die ik had gemaakt.
Had u toen een zaak met een winkel?
Nee, nee, ik deed dat vanuit mijn huis. Ik heb trouwens één periode overgeslagen: op de Bevrijdingsavond - ik woonde op de Oudezijds Voorburgwal tussen het stadhuis en het Huis aan de Drie Grachten - liepen mijn vrouw en ik naar
| |
| |
onze goede vrienden op de hoek. Dat was Guus Balkema, de man van de Vijf Ponden Pers en andere aardige uitgaven. Hij was een goede vriend van ons geworden en zei: ‘Ik vertrouw de zaak hier geen ogenblik, we zijn nou die moffen wel kwijt, maar straks krijgen we die Russen over de vloer; ik wil Europa uit.’ En die is al heel snel naar Zuid-Afrika geëclipseerd en heeft toen - ik had door de erfenis van mijn vader wat geld waar ik over kon beschikken - boekhandel Balkema aan mij verkocht; het Huis aan de Drie Grachten, niet het huis, maar de zaak, want het huis was toen nog niet te koop. Dat is mij nogal slecht bekomen, want ik was daar veel te doldriftig ingesprongen. Een boekhouding bestond daar überhaupt niet. Balkema had alles in een klein boekje staan dat hij altijd met zich meedroeg, hier op zijn hart, en hij had ook wel een lijst van debiteuren en daar stonden er heel wat op. Heel wat mensen uit de literaire wereld; allemaal zéér dubieuze debiteuren mag ik wel zeggen... En dat heeft veel geld gekost. De lijst van debiteuren was er wél, maar de lijst van crediteuren ontbrak helaas. Ik heb daar wel het nodige over te horen gekregen, want ik was natuurlijk een onvoorstelbare onnozele... Misschien omdat ik in mijn jeugd nooit met geld geconfronteerd ben, was dat iets wat helemaal langs me heen is gegaan. Het klinkt gek, maar het is gewoon zo.
Ik heb toen snel moeite gedaan om boekhandel Balkema te verkopen. Inmiddels was Gerke Postma mijn assistent geworden en hij voelde er eigenlijk wel erg veel voor die zaak over te nemen. Hij was veel meer een nieuwe boekhandelaar dan ik. Toen was ik daar dus van bevrijd en ben ik met catalogus 1 vanuit mijn woonhuis begonnen. Dat was in Eemnes.
Ten kantore van de Deense collega Pedersen, 30 oktober 1965. Van links naar rechts: C.A. Maggs, A.L. van Gendt, M. Elte, N. Israël en E.G. Pedersen.
Foto: Steen Jacobsen.
| |
| |
We hebben ze hier: de eerste is het Amsterdam, nr. 4 is Eemnes en nr 6 is Blaricum
Met nr. 6 was het inmiddels 1953 geworden en toen waren we verhuisd van Eemnes naar Blaricum. Maar dat was allemaal in woningen. In Amsterdam had ik het aanvankelijk opgezet - ik geloof dat het adres Oudezijds Voorburgwal was, dat ook aan de binnenkant nog ergens genoemd wordt - dat was dus het Huis aan de Drie Grachten. Ik dacht dat het tactisch beter was om een adres in Amsterdam te hebben, dan een adres in Eemnes, voor je eerste catalogus, want wat is nou in vredesnaam Eemnes.
Als je die catalogus doorkijkt, dan is het toch een verbluffend rijke collectie, vooral rijk aan incunabelen. Was dit ook in die tijd al een gebeurtenis, zo'n catalogus?
Ja, ik dacht het wel. Vandaar ook dat Goldschmidt de moeite nam om mij te schrijven.
Dus je mag niet uit zo'n catalogus concluderen dat het aankopen van incunabelen zoveel gemakkelijker was?
Het was wel wát makkelijker. Je kon eenvoudiger zeldzaamheden kopen. En ze waren natuurlijk niet alleen absoluut, maar ook relatief veel goedkoper dan ze nu zijn. Och, had iedereen in die tijd maar gekocht. Maar ja, dan zou er nu helemaal niets meer op de markt zijn. Maar het was zeker niet zo, dat er veel van dit soort aanbiedingen, noch in het buitenland, noch hier, werden gedaan. Er waren natuurlijk mensen die zich in dit soort boeken specialiseerden. Dat was alweer E.P. Goldschmidt, dr. Weil in Londen vooral natuurwetenschappen en dan was er Davis van Davis en Orioli in Londen, die altijd sublieme boeken had, die hij veelal uit Italië haalde. Italie was toen nog een echte ‘Fundgrube’, waar voor weinig geld grote zeldzaamheden te vinden waren.
Waar kocht u nou in die naoorlogse jaren?
Ik heb veel in Engeland gekocht, maar ook van mijn latere senior-partner Menno Hertzberger. Die had altijd uitstekende boeken, hij had een geweldige neus voor bijzonderheden. Ja, ik moet eerlijk zeggen dat ik wel eens zijn deurtje voorbij liep als mijn portemonnaie niet de gewenste omvang had om vooral niet in de verleiding te geraken toch weer wat bij hem te kopen. Hij was natuurlijk nooit goedkoop, maar zijn prijzen waren altijd wel realistisch, zodat er door een ander toch nog wel wat aan verdiend kon worden. Dat dacht ik tenminste.
Ik moet zeggen, Hertzberger was een eerste klas boekenman, hij was zeker ook een man die het leuk vond om een jonge collega echt te helpen en hem wat te leren en met hem te praten, niet alleen over het vak, maar ook over collega's en heus niet altijd in vervelende zin, maar ook heel positief. Hij had grote bewondering voor met name een aantal buitenlandse collega's. Hij was als één van de weinige Nederlandse antiquaren zeer internationaal ingesteld en al heel vroeg lid van de Engelse a.b.a. Ik geloof dat zijn eerste vrouw een Engelse was en dat hij daardoor veel contacten had in Engeland. Hij is zonder meer een man geweest die in de jaren dertig, veertig en vijftig een grote invloed op ons vak heeft gehad; ook op de internationale status van ons vak. In 1947 hebben we in het Internationaal Cultureel Centrum in het Vondelpark een bijzonder stijlvol eerste congres gehouden met een aantal buitenlandse collega's om te komen tot een International League of Antiquarian Booksellers. Het is de grote verdienste van Menno Hertzberger dat hij die bal aan het rollen heeft gebracht. Hij heeft veel voor ons vak gedaan. We zijn helaas in een heel vervelende sfeer uit elkaar gegaan, maar dat had alleen maar zakelijke gronden.
U verkocht dus vanuit Eemnes, later Blaricum en op den duur bent u weer naar Amsterdam teruggegaan?
Ja, in 1959 had Bob de Graaf besloten bij Hertzberger weg te gaan. Hij werkte als assistent bij hem en toen zat Hertzberger eigenlijk ineens zonder tweede man. Toen heeft hij mij benaderd - wel wetende dat ik een eigen zaak had - en gezegd: wil jij geen junior-partner worden? Als jij je zaak inbrengt dan krijg je er aandelen voor. Hij had toen een n.v. en hij kon daardoor dit voorstel doen, en dan word je uiteraard mede-directeur. Aangezien ons gezin inmiddels gegroeid was tot acht kinderen, waaronder drie tweelingen, zag ik er eerlijk gezegd een beetje tegen op het risico alleen te dragen. Ik dacht: die zaak van Hertzberger is van een grotere allure dan mijn bedrijfje en heeft bovendien vier poten om op te staan. Hij is niet alleen antiquaar,
| |
| |
maar ook handelaar in nieuwe boeken, libraryagent voor een aantal Amerikaanse bibliotheken waar hij alle publikaties op dit of dat gebied aan levert, hij is veilinghouder en hij is uitgever op kleine schaal. Dus dat is een stoel met vier poten in plaats van zo'n zitstok die maar één poot heeft. Ik kreeg natuurlijk een minderheid van de aandelen, als vergoeding voor mijn zaak en mijn handboeken. Dat was 1 januari 1960. En tot - ik geloof april - 1964 heeft die situatie geduurd. Toen hebben we het aandelenbezit gelijk getrokken. Hertzberger heeft zich als managing-director - op grond van leeftijd en gezondheid - teruggetrokken. Hij is wel gebleven als adviseur, tot 1 oktober 1968. Op die datum heb ik de rest van zijn aandelen gekocht en de naam veranderd in A.L. van Gendt & Co. n.v. Ik vond het eigenlijk wel fijn om onder mijn eigen naam verder te kunnen gaan. Die ‘Co’, ja dat heb ik altijd gehoopt dat ik die tegen het lijf zou lopen. Dat is nooit gebeurd. Dus langzamerhand is ‘Co’ er wat afgesleten.
Als grotere antiquaar en veilinghouder kreeg u nu veel meer mogelijkheden om bijzondere dingen op het spoor te komen.
Ja, ik herinner me dat ik nog in mijn tijd als antiquaar een Noord-Nederlands handschrift tegenkwam met gehistorieerde initialen en hele bijzondere bordures, geheel overeenkomend met dat wat de jonge De Vreese noemde de Windesheimer School van illuminatie, met acanthusblaadjes en echt helemaal in z'n oorspronkelijke staat, in z'n originele leren band, daarover die afgeronde houten platten en zelfs de rug en de twee slootjes waren gaaf. Er was niet aan gedokterd. Echt helemaal ‘aus einem Guss’. Ik kon dat niet weerstaan. Het kostte f 4.500,- en ik had het geld niet. Ik heb het van mijn schoonvader geleend. Die zei: ‘Wat zie je daar nu in?’ Enfin, ik heb het een tijdje gehouden. Zoals het me wel meer vergaan is: na een tijdje dacht ik, ik moet het toch verkopen, want er zit te veel geld in. En f 4.500,- in het begin van de jaren vijftig was een hoop geld. Een verzamelaar kon ik er niet voor vinden. Toen heb ik tegen Gumbert gezegd: ‘Zou je dat niet voor me op de veiling willen verkopen?’ En hij heeft het met mijn toestemming onderhands verkocht en jaren later - ik denk in 1968 - hier op de Keizersgracht, komt er een mijnheer binnen die een doosje in zijn hand heeft; dat was hetzelfde doosje waar dat handschrift al in zat toen ik het had. Hij haalde het uit zijn tas tevoorschijn en ik zei: ‘Oh, daar hebt u een Windesheimer handschrift in de oorspronkelijke band met gehistorieerde initialen.’ Die man was helemaal ‘flabbergasted’. Ik kende hem helemaal niet, maar ik herkende dat doosje. Hij zei: ‘Hoe weet u dat?’ Ik zei: ‘Ja och, als antiquaar voel je dat zo aan, he?’ En toen heb ik het dus weer mogen kopen voor een andere prijs. Daarna heb ik het weer verkocht en ook daar weer niet veel aan verdiend, maar iedere keer weer omdat het zó duur was dat ik er niet op kon blijven zitten, terwijl ik wist dat ik
iets goeds had. Eigenlijk moet je zulke dingen wel aan kunnen. Dan had je in de loop van de jaren voldoende reserve moeten opbouwen maar dat heb ik nooit gedaan.
Het zou eigenlijk betekenen, gezien uw aard, dat het veilingbedrijf geschikter voor u was?
Zeker, want je werkt voor derden. Het was zeker geschikter. Maar het vervelende is, dat ik een hartinfarct heb gekregen in 1981 en dat de dokter toen heeft gezegd dat het echt kalmer aan moest. Toen, begin 1982, heeft Wolters Samsom de zaak gekocht, met John Landwehr als nieuwe directeur.
Wat had uw voorkeur: kopend en verkopend antiquaar, of bemiddelend veilinghouder?
Persoonlijk voel ik mij meer thuis in de bemiddelende rol. Als zelfstandig antiquaar voel ik mij toch nog altijd, na al die jaren, erg onzeker. Ik weet nooit of ik goed ingekocht heb; meestal wel hoor. Maar ik weet het echt niet. Ik zie het iedere keer weer als een examen. Ik heb ook altijd de neiging om, als iemand bij me komt, mijn eigen spullen af te kraken en te zeggen: ja het spijt me dat dit exemplaar er zo uitziet; ik heb wel eens een mooier gezien. Misschien is het verstandiger als u nog even een tijdje wacht; er komt misschien wel eens een mooier exemplaar. Ik ben gewoon een heel onhandige verkoper. Vanuit de catalogus gaat het wél. Als ik de klanten niet zie, dan wil het wel.
Mogen we even terugkeren naar één van de vier poten van Hertzberger? Met name de uitgeverij; daar hebben we het nog niet over gehad en daar bent u natuurlijk in het spoor van Hertz-
| |
| |
berger getreden.
Ja, ik ben, zoals u weet, druk bezig met het uitgeven van de twee Hollstein-series. Ik moet zeggen, dat boeit mij ook zeer. Dat is een heel ander facet. Maar het geeft mij een prettig gevoel om enige sporen achter te laten. Anders dan de sporen die je achterlaat in een catalogus. Om te zeggen, ik heb meegewerkt aan het totstandkomen van een paar boeken die ‘Kopf und Fuss’ hebben en die hun nut ook voor toekomstige generaties kunnen bewijzen.
U zei dat Hertzberger een zakenman was. Zag die dan perspectief in de uitgave van Hollstein?
Dat is nu het merkwaardige. Het zou best kunnen dat hij helemaal niet zo de bedoeling had om daarmee te verdienen. Hij kon zich permitteren om dat een wat wankeler poot te laten zijn. Voor mij is nu die uitgeverij een belangrijk onderdeel geworden, aan het antiquariaat heb ik de laatste tijd weinig gedaan. Ik heb nu weer eens een catalogusje gemaakt, catalogus 40 pas.
U hebt dus een tijd een antiquariaat en een veilingbedrijf naast elkaar gedreven?
Eigenlijk is dat een onding. Dat zijn tegenstrijdige belangen. De antiquaar in mij is een bescheiden rol toebedeeld; ik heb me als veilinghouder meer in dienst gesteld van de inzenders ten koste van mijn antiquariaat.
Maar kán het wel samengaan?
Ik vind van niet. In Engeland gebeurt het ook niet zoals u weet: daar ben je óf antiquaar óf je bent veilinghouder.
Even terug naar Hollstein. De uitgeeftak was dus bij Hertzberger al aanwezig?
Ja, die heb ik verder gecultiveerd. We hebben in de jaren zestig, toen het ook met het uitgeven relatief goed ging, enkele belangrijke dingen op mijn instigatie uitgegeven, zoals Hellinga, Fifteenth century printing types of the Low Countries; Vervliet Sixteenth century printing types of the Low Countries; The Golden Compasses van Voet en dan nog een aantal kunstmonografieën waar een paar goede bij zijn: Beek, Jan van Goyen; Von Moltke, Govaert Flinck; Ewald, Johann Carl Loth en dan niet te vergeten natuurlijk (maar dat was voor mijn tijd) Buytenwech van Haverkamp Begemann.
De oude veilingzaal aan de Keizersgracht 610, gezien vanuit de zaal. Op de achtergrond in het midden achter de lessenaar A.L. van Gendt, ca. 1977.
Foto: Kors van Bennekom.
| |
| |
Hoe kwam Hertzberger op het idee om zo 'n Hollstein te gaan uitgeven?
Nou, dat was niet zijn idee. Mijnheer Hollstein, dat was de man van de firma Hollstein und Puppel, aanvankelijk in Duitsland, was uitgeweken naar Nederland en had een enorme verzameling knipsels en oude gegevens bijeengezocht. Na de oorlog is hij naar Hertzberger gegaan, die hij kende en heeft hij gezegd: mijnheer Hertzberger, is dat niet een idee voor u om dat uit te geven? Hij heeft de moed gehad om er aan te beginnen, nauwelijks beseffende dat het een immense en langdurige onderneming zou gaan worden en toen natuurlijk ook niet bevroedende dat Hollstein na veertien delen de strijdbijl zou moeten neerleggen. Het is overigens ook erg jammer geweest, dat Hollstein veel te weinig uit eigen aanschouwing de prenten heeft beschreven. Hij heeft geweldig met zijn archief gewerkt, heeft ook op het Rijksprentenkabinet veel werk gedaan, maar is nooit verder gekomen dan dit ene Prentenkabinet. Daardoor bevatten die eerste veertien delen talrijke fouten en onnauwkeurigheden. Daar moet dus nog een heleboel aan gedokterd worden.
Wat zijn de toekomstplannen met Hollstein?
Ik heb er natuurlijk over nagedacht of je die eerste delen helemaal moet laten herschrijven. Ik dacht niet dat dat de juiste formule was. Ik heb in overleg met de redacteur besloten om ieder reeds verschenen deel van een supplement te voorzien, waarbij die op de eerste veertien delen dus een grotere omvang zullen hebben. Het geheel zal afgesloten worden met een Icon Class index en aan het eind van de rit, als alle supplementen en indexen verschenen zijn, nog een overall index over het gehele werk, zodat het dan een heel nuttig corpus wordt van waaruit de Nederlandse prentkunst, c.q. de Duitse prentkunst echt bestudeerd kan worden. Dat is onze opzet en naar mijn idee zouden we daarmee klaar kunnen zijn in het jaar 2005.
Is de Hollstein winstgevend?
Er wordt wel winst gemaakt, maar niet op basis 1:5, zoals interessant zou zijn voor een grote uitgeverij.
Hoe groot is de oplage nu?
Die is 650 exemplaren.
De oude veilingzaal aan de Keizersgracht 610. Op de rug gezien: veilingmeester Van Gendt, ca. 1927.
Foto: Kors van Bennekom.
| |
| |
Worden die ook vrijwel allemaal verkocht?
Ja, uiteindelijk wel. De eerste veertien delen hebben bij Christie's kort geleden f 6.800,- opgebracht. Ik heb gepoogd om door middel van een prospectus een herdruk aan te kaarten. Daar zijn toen echter niet meer dan vijftig belangstellenden uitgekomen. Ik ben juist vandaag in Rozendaal geweest bij Van Poll, de drukker van de delen, om eens te bespreken of het niet denkbaar is - want dat lijkt me de enige vorm waarin we een herdruk kunnen realiseren - het hele werk op microfilm te zetten en aan de nieuwe liefhebbers te leveren en daar bovendien de projector bij cadeau te doen. Zodat niemand kan zeggen: ja, ik zou die films wel willen hebben, maar ik heb geen projector. Zij hadden nog een ander idee, dat gaat nog veel verder, dat is om het geheel op videoplaat te zetten.
A.L. van Gendt met medewerker W. Hommerson (†) en dochter Mechteld Henny-van Gendt op de Book Fair in het Mariott Hotel, Amsterdam 1975.
Foto: Nederlands Persfotobureau ‘Doorgeest’.
Zo werkt u mee aan de teloorgang van het klassieke boek?
Nee, dat vind ik niet. Het boek gaat natuurlijk nooit teloor. Ik ben ervan overtuigd dat zeker de particulier er altijd de voorkeur aan zal geven om een boek in zijn handen te houden. Maar in een bibliotheek ligt dat natuurlijk wat anders. Het gaat daar uitsluitend om de informatie die bruikbaar moet zijn. En een bibliotheek heeft, behalve in het rare-book-department, uitsluitend boeken voor het nut. In welke vorm doet er niet toe, het liefst in de goedkoopste en beste vorm.
Het zal dus wel naast elkaar kunnen bestaan?
Ja, het moet naast elkaar kunnen bestaan. Waarom zou het ‘entweder - oder’ zijn?
Verkoopcatalogus V van A.L. van Gendt, 1953.
|
|