| |
| |
| |
Wat te verzamelen?
2. Vondel en Vondeliana
Bob de Graaf
‘Vondels oeuvre getuigt van een fenomenale scheppingskracht en van een groot technisch meesterschap... De wijze waarop hij zijn rijke, vaak grandioze, gedachten- en gevoelswereld heeft verwoord heeft hem het epitheton “prins der Nederlandse dichters” opgeleverd’. - Zo maar een citaat uit mijn encyclopedie (de Winkler Prins), dat moeiteloos te vermeerderen zou zijn met een grote reeks soortgelijke lovende bewoordingen. Het is kennelijk niet onmogelijk een figuur als Vondel, die ruim drie eeuwen geleden ten grave werd gedragen, alsnog posthuum het graf in te prijzen. Een dergelijk fenomeen zullen wij ongetwijfeld opnieuw gaan meemaken als - al over een jaar, in 1987 - de vierhonderdste geboortedag van onze nationale dichter zal worden gevierd; wie weet kan er weer een postzegel af.
Wat ik bedoel te zeggen is dit: wij belijden 's dichters grootheid met de mond, maar zijn werk wordt nauwelijks meer gelezen of gekend en slechts bij hoge uitzondering wordt zijn toneelwerk nog opgevoerd. Anders ook dan bijvoorbeeld in het geval van Shakespeare - de vergelijking gaat minder mank dan men oppervlakkig zou denken - leven Vondels dichtregels niet tot op de huidige dag voort in het gedachtengoed en in het taalgebruik van de natie. Wat middelbare scholieren vandaag de dag aan Vondel wordt voorgeschoteld is het absolute minimum: een handjevol gedichten en (als het meezit) de lectuur van een stukje Gijsbrecht of Lucifer. De jaarlijkse opvoeringen van het eerstgenoemde werk op Nieuwjaarsdag, die konden bogen op een eeuwenoude traditie, zijn enkele jaren geleden gestaakt. Kortom: malaise wat de klok slaat.
Joost van den Vondel (rechts) en Constantijn Huygens (links). Pentekening op ivoor door C. Nachtegaal. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam.
| |
| |
Het absolute dieptepunt wat mij betreft vormde de publikatie, in het jubileumjaar 1979, van een soort veredeld prentenboek met de veelbelovende titel Vondel en Amsterdam, samengesteld in eendrachtige samenwerking tussen medewerkers van het Instituut voor Neerlandistiek en van het Nederlands Theater Instituut. Dit leverde, in de bijlage aan het eind, het treurige novum op van een Vondelstrip, dermate grof en zouteloos dat zich van de argeloze lezer een gevoel van plaatsvervangende schaamte meester maakt. (Citaat: (reactie van een Amsterdammer op een Vondeliaanse dichtregel) ‘Wat lult die knakker nou?!?’) Men houdt het niet voor mogelijk.
| |
De golfbeweging van de Vondelwaardering
De enige andere publikatie van serieuze aard in genoemd jubileumjaar, een bundel artikelen onder de titel Visies op Vondel na 300 jaar (Den Haag 1979), heft in het Voorwoord (p. 7/8) ook geen verheugde tonen aan: ‘De golfbeweging van de Vondelwaardering heeft zich in het laatste tiental jaren immers in een dal bevonden. Het afbreken, in 1968, van de traditie der jaarlijkse Gysbreght-opvoering is misschien slechts een symptoom daarvan. Maar onmiskenbaar is de gelijktijdige vermindering van de aandacht voor Vondel in het Nederlandse middelbaar onderwijs en het dunner worden van de stroom publikaties over zijn werk.’ De schrijver van deze inleiding, E.K. Grootes, trekt vervolgens een vergelijking met de vorige Vondelherdenking in 1937, die een grote wetenschappelijke activiteit met zich meebracht. Gedurende de eerste naoorlogse jaren lijkt zich deze ‘Vondelhausse’ te handhaven, maar daarna droogt de stroom snel op: ‘Natuurlijk heeft het in het laatste decennium niet geheel ontbroken aan artikelen (men lette op het substantief, De Gr.) van waarde... Maar relatief, gezien de omvang, diversiteit en kwaliteit van Vondels oeuvre, is het weinig.’
Inderdaad, en het ziet er bepaald nog niet naar uit, dat er een nieuwe wind is gaan waaien. Intussen gebiedt de eerlijkheid vast te stellen, dat er ook in vroeger tijden periodes zijn geweest, waarin de waardering voor Vondels werk gering was. Het mag bekend worden verondersteld, dat het vrij spoedig na het overlijden van de dichter laag tij werd voor de belangstelling voor zijn oeuvre, met als groot en langdurig dieptepunt de periode die ongeveer loopt van het midden van de achttiende eeuw tot het midden van de negentiende eeuw toe. De ‘revival’ begon met de publikatie van de Verzamelde Werken door J. van Lennep (1855-1869, 12 delen), die vrij kort daarna werd gevolgd door de grote uitgave verzorgd door J.H.W. Unger (1888-1894, 30 delen). De eerste streng-wetenschappelijke uitgave volgde in de eerste helft van onze eeuw, de zogenaamde Wereldbibliotheek (WB)-uitgave, verzorgd door J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.R. de Klerk, e.a. (1927-1937, 10 delen, plus register).
Samenvattend: wat de weinig constante Vondelwaardering betreft is er niets nieuws onder de zon. Het essentiële verschil is alleen, dat voor de huidige generatie het complete werk is opengelegd en (althans in de letterlijke zin van het woord) gemakkelijk toegankelijk is geworden. De vergelijking met de aanwezige bron waaruit echter niet gedronken wordt, dringt zich op.
Titelpagina van de eerste druk van Gysbreght van Aemstel (1637)
| |
| |
| |
Oorzaken van de huidige geringe waardering
Ik vermoed, dat ik er verstandiger aan doe om de causale vragen aan meer bevoegden over te laten. Men hoort wel eens zeggen, dat Vondels barokke taalgebruik ons vandaag de dag niet meer aanspreekt. Vondels taal zou te moeilijk zijn voor een ongeduldige generatie die bovendien méér en méér visueel is ingesteld. Vondels thematiek staat ver van ons bed (in zijn algemeenheid onjuist). Men kan zo nog even doorgaan.
In stede van als het ware de verwijtende vinger naar onze dichter op te heffen zou het misschien verstandiger zijn toch eens richting middelbaar onderwijs te kijken. Ik heb er niets op tegen dat Wolkers, Campert en Mulisch prominent op de boekenlijsten van het eindexamen figureren, maar het accent wat literatuuronderricht betreft lijkt heden ten dage toch wel erg sterk te liggen op het strikt eigentijdse. Daarover zou véél meer te zeggen zijn en er zijn frappante parallellen met andere leervakken (Geschiedenis: Tachtigjarige Oorlog: uit - Tweede Wereldoorlog: in), maar voor uitvoeriger bespiegelingen is hier geen ruimte.
| |
Situatie in ons omringende landen
Heel in het kort iets over vergelijkbare Klassieken in andere westerse landen.
Een first-folio Shakespeare brengt enkele tonnen op; second-, third- and fourth-folio Shakespeares altijd nog enkele tienduizenden guldens. Nu weet ik best, dat deze Engelsman eenzaam aan de top staat en beschikt over een potentieel lezerspubliek en een aantal verzamelaars dat honderd maal groter is dan in het geval van onze eigen Vondel, maar niettemin. Wat trouwens te denken van de Elizabethaanse ‘minor poets’, achttiende-eeuwse auteurs, ja zelfs laat-negentiende-eeuwse Engelse klassieken als Keats, Byron, Shelley, enzovoorts? Op deze markt bevinden zich honderden actieve verzamelaars, die bereid zijn forse prijzen neer te tellen.
Mutatis-mutandis gaat hetzelfde verhaal op voor de Franse klassieken als Corneille, Racine, Molière en tientallen anderen en voor de negentiende-eeuwse Duitse klassieken als Goethe, Schiller, Heine en vele mindere goden.
De tegenwerping, dat ook hier sprake is van een uitgestrekt taalgebied is te weerleggen door te wijzen op de grote waardering die in eigen land bestaat voor de Deense, Zweedse en Noorse klassieken. In het ruim 200.000 zielen tellende IJsland vechten de verhoudingsgewijs talrijke bibliofielen om het bezit van één der vroege gedrukte IJslandse kronieken.
Nu ben ik mij ervan bewust, dat ik wat provocerend en chargerend in de weer ben, máár: een blik buiten de landsgrenzen kan verruimend werken. En ik houd staande, dat er geen beschaafd land ter wereld bestaat, dat zijn klassieke schrijvers zó links laat liggen als juist Nederland. En dat geldt helaas niet alleen voor Vondel, maar voor een groot aantal andere Nederlandse klassieken evenzeer.
| |
Goede kansen voor de verzamelaar
Ons beperkend tot Vondel kan men vaststellen, dat er heden ten dage een overvloedig aanbod op de markt is, óók van eerste en contemporaine drukken. De verzamelaar met een niet al te ruim gevulde beurs kan op dit terrein nog uitstekend terecht en hij kan binnen een gering aantal jaren een heel representatieve collectie opbouwen. Ik wil hiermee, tussen haakjes, volstrekt niet suggereren, dat men maar Vondel moet gaan verzamelen omdat dat zo goedkoop is: enige affiniteit met de dichter wordt stilzwijgend voorondersteld. Maar is die aanwezig, dan is ‘Vondel’ een heel aantrekkelijk verzamelgebied: niet alleen is er nog voldoende aanbod, maar men kan echt even voort, wat bij een minder produktief en minder herdrukt schrijver moeilijker ligt. De bekende Vondel-bibliografie van Unger (zie hieronder) telt ruim negenhonderd nummers en zij is vooral op het stuk van de ‘Vondeliana’ nog verre van volledig. Werken over Vondel en zijn kring kunnen worden toegevoegd en de verzameling kan in de breedte worden uitgebouwd door werk van tijdgenoten met wie Vondel contacten onderhield, door wie hij werd beïnvloed of die hij op zijn beurt beïnvloedde, mede op te nemen.
| |
Opbouw van een Vondel-collectie
Het is wat moeilijk (en trouwens ook wat aanmatigend) de lezer hier als het ware bij de hand te nemen en hem de lijnen aan te wijzen langs welke ‘Vondel’ verzameld zou moeten worden. Trouwens: hoe ruim ook nog, het aanbod vanuit de antiquariaats- en veilingmarkt is qualitate qua a-select en willekeurig. Zoals bij elke collectievorming zal men nu en dan boeken (c.q. druk- | |
| |
ken) van minder belang aankopen, omdat zich de gelegenheid daartoe op dat bepaalde moment voordoet; intussen zit men op het vinketouw te wachten op de mogelijkheid tot aankoop van deze of gene eerste druk. Dat neemt niet weg, dat elke verzameling een aantal ‘basis’-boeken heeft en dat is in het geval van Vondel niet anders.
Als ikzelf zou moeten beginnen met het opzetten van een Vondel-collectie (maar dat hoef ik niet, want ik heb er al een), zou ik, denk ik, beginnen met aankoop van een exemplaar van de beste contemporaine uitgave van de verzamelde gedichten, de Poëzy of verscheide gedichten (Franeker, 1682, 2 delen). Deze belangrijke uitgave is niet alleen voorzien van een fraai portret van de dichter op 84-jarige leeftijd, maar zij is bezorgd door de bekende Gerard Brandt, die een uitvoerige biografie (89 bladzijden) van Vondel aan het werk toevoegde.
Vervolgens zou ik trachten in het bezit te komen van de verzamelde treurspelen - dat zijn er 32 in getal: zestien bijbelse en zestien ‘wereldlijke’
Titelpagina van de eerste druk van Joseph in Dothan(1640).
- waarmee Vondels dramatische werk in één keer aan de collectie kan worden toegevoegd. Met die vroege edities van de verzamelde treurspelen is overigens wat bijzonders aan de hand: ze zijn opgebouwd uit een vrij willekeurige groep van eerder (soms veel vroeger) afzonderlijk verschenen uitgaven van elk individueel treurspel. De Amsterdamse uitgevers Joannes de Wees (in 1700) en Joannes Oosterwyk (in 1719-1720) voegden om de totstandkoming van hun Alle de treurspelen te verwezenlijken slechts een nieuwe titel of (in het geval van laatstgenoemde uitgever) een nieuwe titel en enig voorwerk aan de oudere uitgaven toe. Door aanschaf van één dezer samengestelde edities verrijkt men zijn verzameling dus feitelijk met 32 ‘nummers’ in één keer. Soms zijn daar zelfs enkele eerste drukken onder, meestal van de treurspelen, die de dichter aan het eind van zijn leven het licht deed zien. De Alle de treurspelen zijn overigens in twee delen gebonden en de bijbelse en wereldlijke treurspelen zijn daarmee keurig gesplitst
Titelpagina van de eerste druk van Samson (1669).
| |
| |
Beschikt men op deze wijze al van het begin af aan over een belangrijk corpus van Vondels werk, dan kan de verzameling vervolgens worden aangevuld met het andere, nog ontbrekende deel van het oeuvre. Daarbij kan men een onderscheid maken tussen eigen werk en vertalingen. Onder de eerste categorie vallen onder meer (ik zal ze niet alle schools opsommen, maar noem er enkele met het jaartal van de eerste druk): Davids Harpzangen (1657; dit zijn Vondels Psalmberijmingen met enkele andere geestelijke liederen daaraan toegevoegd) - Vorsteliicke Warande der dieren (1617; deze eerste druk is trouwens zeldzaam en vrij kostbaar) - Den gulden Winckel (1613), in de latere uitgaven meestal getiteld Toonneel des Menschelikken levens, of de Vernieuwde Gulden Winkel (ook één van de ‘duurdere’ Vondel-uitgaven, maar wat is in het geschetste kader duur?) - De helden Godes des Ouwden Verbonds (1620) - Bespiegelingen van Godt en godtsdienst (1662) - Altaer-geheimenissen (1645) en enkele andere.
Wat de vertalingen uit het Latijn betreft: in afzonderlijke banden vindt men meestal Ovidius, Herscheppinge (1671) - Ovidius, Heldinnebrieven (1716) - Virgilius, Wercken (1646; prozavertaling) - Virgilius, Wercken (1660; poëzievertaling). De beide laatste teksten duidt men wel aan als: ‘Virgilius in ondicht’ en ‘Virgilius in dicht’. Tenslotte zijn Horatius' Lierzangen (1654), ten gevolge van de geringere omvang van de latere kwarto-drukken, meestal ergens bijgebonden.
Van de Verzamelde werken - als men die term al in dit verband mag hanteren - bestaan overigens ook samengestelde uitgaven van het soort waarvan bij de Treurspelen eerder sprake was. Deze dateren meestal uit de eerste decennia der achttiende eeuw en de volledige reeksen zijn uniform gebonden in tien of elf banden. Soms ontbreken de gezochte emblematische werken als Den gulden Winckel of de Vorsteliicke Warande der dieren (het laatste kan trouwens ook en beter onder het genre van de fabelboeken worden gerekend); soms ook ontbreken andere stukken.
Een bepaalde neiging tot volledigheid zit de verzamelaar in het bloed. Hij zal zich daarom in de regel niet beperken tot een (willekeurige) druk van één van Vondels werken, maar op jacht gaan naar andere edities voor zijn collectie. Daarbij zal hij in de eerste plaats zoeken naar de eerste drukken, maar uiteraard komen ook andere belangrijke uitgaven van een bepaalde tekst aan bod. Het zal niet lang duren of onze denkbeeldige collectioneur wordt een echte ‘affecionado’: ‘Ik zoek alles van Vondel’. Het zou aardig zijn als in ons vaderland een aantal van dit soort bibliofielen zou opstaan.
| |
Vondeliana
De term ‘Vondeliana’, ik geef het graag toe, is wat dubbelzinnig. Ik wil ermee aanduiden alles wat buiten het eigen werk van de dichter en zijn vertalingen nog van Vondeliaans belang kan zijn: bloemlezingen die werk van Vondel bevatten, gedichten van de schrijver in werk van andere contemporaine auteurs, gedichten aan Vondel toegeschreven, strijdschriften tegen of over Vondel, enzovoorts.
Het zal duidelijk zijn, dat hier het ècht interessante verzamelwerk begint, temeer daar de verzamelaar gedeeltelijk op eigen kompas moet varen: bijdragen van Vondel in werk van ande-
Titelpagina van de eerste druk van Virgilius ‘in dicht’ (1660).
| |
| |
ren en - om een andere categorie te noemen - dichterlijke onderschriften bij portretten worden bijvoorbeeld door 's dichters bibliograaf Unger stiefmoederlijk bedeeld. Bij de Vondeliana komt het samenvattend gezegd niet slechts aan op het ‘alles van Vondel’, maar tevens op het ‘alles over Vondel’. Het verzamelgebied wordt ruimer en een deel van het terrein ligt nog braak. Een boeiende uitdaging!
| |
Naslagwerken
Het bezit van de enige wetenschappelijke uitgave van het verzameld werk, de eerder genoemde Wereldbibliotheek (WB)-uitgave is onmisbaar. Een goede Nederlandse literatuurgeschiedenis kan meer speciaal bij de rubriek ‘Vondeliana’ goed te stade komen. Hetzelfde geldt voor een exemplaar van het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (1911-1937, 10 delen). Dit soort naslagwerken zijn trouwens in elke wat grotere bibliotheek aanwezig.
Sterk verouderd, maar voor de Vondel-verzamelaar nog immer onmisbaar is het boek van J.H.W. Unger, Bibliographie van Vondels Werken (1888). Het werk heeft grote verdiensten, vooral als men de tijd waarin het geschreven werd in aanmerking neemt, maar de inzichten van de moderne analytische persoonsbibliografie zijn er uiteraard niet in verwerkt. Men mag het met recht een nationale schande noemen, dat wij bijna honderd jaar na publikatie van Ungers baanbrekende werk nog steeds niet beschikken over een moderne wetenschappelijke bibliografie van Vondels werk.
Dat betekent overigens niet, dat niet veel, ook van bibliografische aard, elders kan worden opgediept. Er bestaat over Vondel een uitvoerige secundaire literatuur. In dit korte bestek noem ik slechts: P. Leendertz Jr., Het leven van Vondel (1919) en W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah. Een verkenning van Vondels drama's naar continuïteit en ontwikkeling in hun grondmotief en structuur (1956-1962, 3 delen). Veel is natuurlijk ook in de tijdschriften, gewijd aan Nederlandse taal- en letterkunde, te vinden. Speciaal aan onze dichter gewijd zijn de Vondelkroniek (red. B.H. Molkenboer) die vanaf 1930 in enkele jaargangen verscheen, en de jaarboeken c.q. jaarverslagen (sedert 1904) van de Vereeniging Het Vondel-Museum.
Het bijhouden van de recente Vondel-literatuur is niet zo moeilijk. In de jubileumbundel Visies op Vondel na 300 jaar (Redactie S.F. Witstem en E.K. Grootes, 1979), eerder in dit artikel vermeld, werd het geringe aantal publikaties al aan de kaak gesteld; de toestand heeft zich intussen nog niet ten goede gekeerd. Alles heeft zijn zonzijde: enigszins ‘bij te blijven’ zal zelfs voor de niet-vakman niet op al te grote moeilijkheden stuiten.
Titelpagina van de eerste druk van Lucifer (1654).
| |
| |
Antiquariaat Van den Broeck, Korte Nieuwstraat 11.
Foto: Henk Platenbnrg.
|
|