Adversaria, aan de Monuments Typographiques des Pays Bas au 15me siècle en aan Campbells Annales: Bij de naam Wouter Nijhoff aan het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen en Het boek, en vooral ook aan Nijhoff-Kronenbergs bibliografie van Nederlandse postincunabelen.
Menno Herzberger zet na de oorlog deze traditie voort met uitgaven als Hellinga's Fifteenth century printing types of the Low Countries en Vervliets Sixteenth century printing types. De Menno-Herzbergerprijs eert sinds vele jaren Nederlandse bibliografen en de stichter.
Aan Nico Israel danken wij het Engelstalige Quaerendo, als internationaal georiënteerde opvolger van Het boek. Aan hem danken wij ook I.H. van Eeghens monumentale De Amsterdamse boekhandel in de achttiende eeuw, H. de la Fontaine Verwey's Uit de wereld van het boek, Wilsons The making of the Gutenberg Chronicle, de Wall-maps of the 16th en 17th centuries en de vele andere uitgaven die de kennis van het boek op internationale schaal hebben verrijkt.
In de door B. de Graaf uitgegeven reeks Bibliotheca Bibliographica schittert sinds 1983 de Census, inventarisatie, van incunabelen in Nederland.
De wetenschap van het boek in Nederland heeft in het grote en in het kleine veel te danken aan de inzet van antiquaren. Denkend aan J.H. Beijers’ kleine catalogus over het Art-Nouveauboek kom ik tenslotte op een essentiële taak van de antiquaar: het openleggen van nieuwe velden, nieuwe markten zo men wil voor boekenliefde en boekwetenschap. Het openleggen van nieuwe velden vergt eigen onderzoek, nieuwe investeringen van tijd en geld, fanatieke maar zorgvuldige collectievorming, en vooral aandacht voor het detail, ook daar waar dat commercieel (nog) niet loont. Het is zakelijk gezien in zekere zin ondankbaar werk, omdat de vruchten van de ontginning ook andere, collega's, concurrenten ten goede komt, die later gemakkelijk oogsten wat eens moeizaam gezaaid is.
Als voorbeeld hiervan noem ik het werk dat de Schuhmachers al decennia geleden aanvingen ten gunste van het modeme Nederlandse boek. Dankzij de omvang en diepgang van hun collectievorming en hun zorgvuldige beschrijving (zelfs van het commercieel onaantrekkelijke) zijn hun catalogi verrassende uitdagingen aan de onderzoeker. Steeds weer blijkt immers dat de stand van wetenschap moet worden bijgesteld op de door hen geregistreerde werkelijkheid. Het is pionierswerk als dat van Frederik Muller. Op die wijze, niet door snelle circulering van losse exemplaren, worden nieuwe velden voor collectioneurs en voor de wetenschap vruchtbaar gemaakt.
Dat ook het jongste Nederlandse antiquariaat belangstelling heeft voor het boek, staat zonder meer vast. Getuigt daarvan niet de bibliografie van Sub Signo Libelli, door Reflex uitgegeven?
Wie van de hier aanwezige jongeren zal uitgroeien tot een Frederik Muller, een Nijhoff of een Herzberger? Wie worden op rij de pioniers, de geleerde boekhandelaren, de echte antiquaren in die vorm die mij zo imponeert? U bent, krachtens Frederik Muller ‘de krachtigste medewerkers tot de voortgang der beschaving’. Zoiets schept verplichtingen.
Ik wens u daarom van harte alle goeds in zaken en in geleerdheid, en verklaar de zesde European antiquarian bookfair voor geopend.