| |
| |
| |
De Leidse Bibliotheek in 1610
R.E.O. Ekkart
Vermoedelijk is geen afbeelding van een oude bibliotheek zo veelvuldig gereproduceerd als de gravure met het interieur van de Leidse Universiteitsbibliotheek in 1610. De prent is daardoor voor velen het prototype van een oude bibliotheek geworden en werd zelfs in de negentiende eeuw met enkele wijzigingen gecopieerd als een afbeelding van de Bodleian library in Oxford. Misplaatst is de populariteit van de Leidse gravure niet, want het is één van de zeldzame afbeeldingen van een bibliotheek van vóór de achttiende eeuw en vertoont bovendien een massa details, die in het algemeen vrij nauwkeurig zijn weergegeven. Voordat we op enige van die details ingaan, moeten hier eerst enkele gegevens over de prent en haar ontstaansgeschiedenis worden meegedeeld.
De gravure behoort tot een reeks van vier prenten met afbeeldingen van universitaire instellingen, die in 1610 werd uitgegeven door de Leidse boekhandelaar Andreas Cloucq en werd gegraveerd door Willem van Swanenburg (1581-1612) naar tekeningen van Jan Cornelisz. van 't Woudt (Woudanus; ca. 1570-1615). Het is hier niet de plaats om uit te weiden over de makers of over de mogelijke betekenis van de serie. Wel moet worden opgemerkt, dat de mogelijkheid bestaat dat de vier prenten werden gemaakt als bijlage bij het in 1609 bij Cloucq verschenen boek met eveneens door Van Swanenburg gegraveerde portretten van Leidse professoren; in dat geval waren de vier grote prenten waarschijnlijk gemaakt om de wellicht wat tegenvallende verkoop van dit werkje enigszins te stimuleren. Zekerheid over deze functie van de vier prenten van 1610 bestaat echter niet.
| |
| |
Vergelijking van de prenten met andere bronnen, zoals archivalia, beschrijvingen door tijdgenoten, opmetingen van gebouwen en uiteraard, voorzover ze bestaan, andere afbeeldingen, maakt duidelijk dat de weergave in het algemeen zeer waarheidsgetrouw is, al blijken er wel slordigheden in sommige details te zijn ingeslopen en zijn enkele elementen wellicht meer symbolische toespelingen dan werkelijke situatie. Zoals hierna zal blijken vertoont ook de afbeelding van het bibliotheekinterieur enkele afwijkingen van de toenmalige werkelijkheid. Niettemin geeft de gravure ons in combinatie met de gegevens uit andere bronnen een uitstekend beeld van de Leidse Universiteitsbibliotheek in het begin van de zeventiende eeuw en daardoor ook van bibliotheken uit die tijd in het algemeen. We kunnen daarbij een aantal aspecten onderscheiden.
| |
Het gebouw
De hier afgebeelde bibliotheek was, zoals in de zeventiende eeuw bij zovele instellingen van onderwijs en wetenschap het geval, was gevestigd in een voormalige kerk. De kerk van het nabij het Rapenburg gelegen Faliede bagijnhof werd tussen 1591 en 1595 grondig verbouwd ten behoeve van diverse universitaire bestemmingen. Op de benedenverdieping kwamen een schermschool en enkele kleine vertrekken, op de bovenverdieping het anatomisch theater en de bibliotheek. De laatste instelling kreeg een zaal van ongeveer negen meter breedte en 25 meter lengte, die in 1595 in gebruik kon worden genomen.
Hoewel al vanaf de stichting van de Universiteit in 1575 enige boeken aanwezig waren, begon de eigenlijke bibliotheekgeschiedenis pas in 1586, toen de hoogleraar Holmannus zijn boekenbezit aan de hogeschool naliet. Het beheer van de boekerij kwam in handen van de curator Janus Dousa en als plaats van vestiging koos men de Gewelfkamer van het Academiegebouw aan het Rapenburg, een vertrek van ongeveer negen meter in het vierkant. Onder leiding van Dousa en zijn zoon en opvolger Janus Dousa jr. groeide het bezit, zodat de nieuwe huisvesting in 1595 bepaald geen overbodige luxe was. Toen Dousa jr. in 1596, anderhalf jaar na de verhuizing, stierf, werd zijn taak overgenomen door de hoogleraar Paullus Merula, die op zijn beurt bij zijn dood in 1607 werd vervangen door zijn jongere collega Daniel Heinsius. Onder het beheer van deze bibliothecarissen onderging het boekenbezit van de bibliotheek in de jaren tussen 1595 en 1610 meer dan een verdubbeling.
Op de prent zien we een aanzienlijk deel van de bibliotheekruimte. Links en rechts zijn de beide zijwanden van de kerk zichtbaar met de bovenste gedeelten van de oorspronkelijke kerkramen. In de verte ziet men de achterwand en onzichtbaar blijft alleen de vierde zijde van de zaal.
| |
De boeken
De ontwikkeling van het boekenbezit van de Leidse bibliotheek in de vroegste periode van haar geschiedenis kunnen we volgen aan de hand van diverse catalogi en van archivalia. Reeds werd opgemerkt dat de bibliotheek van Holmannus in 1586 de eerste aanwinst van enige omvang was; voor zover is na te gaan betrof het hoofdzakelijk protestantse theologische boeken. Door aankoop, schenking en legaat won de boekerij in de volgende decennia aanzienlijk in omvang en breedte. Regelmatig werden afzonderlijke nieuwe en antiquarische boeken aangekocht, zowel bij Leidse boekhandelaren als elders, bijvoorbeeld op de Frankfurter Buchmesse. De stad Leiden schonk in 1595 een reeks boeken, de stad Dordrecht en een aantal van haar inwoners volgden; uit de nalatenschap van Mamix van St. Aldegonde verwierf men door aankoop en schenking een aantal juridische werken; een keuze van 45 Latijnse handschriften werd verworven uit de bibliotheek van de overleden Vlaamse geleerde Franciscus Nansius en van de in 1609 overleden geleerde Josephus Justus Scaliger erfde men meer dan 200 boeken, bestaande uit Griekse, Latijnse en Oosterse manuscripten en Oosterse gedrukte werken. Door deze en andere uitbreidingen werd het evenwicht tussen de verschillende wetenschapsgebieden hersteld, al bleef, hoe kan het ook anders bij een instelling waar de godgeleerdheid een belangrijke plaats innam, de theologische sector de grootste. Op de prent van 1610 kunnen we echter aflezen dat intussen ook de rechten, de geschiedenis, de filologie, de medicijnen, de filosofie en de mathematiek goed vertegenwoor- | |
| |
digd waren. Hoewel de afgebeelde bibliotheek nog steeds een verzameling van vrij bescheiden omvang was, was de basis voor de latere rijkdom van de instelling reeds gelegd.
| |
De berging van de boeken
Het meest opvallende element op de gravure zijn de 22 ‘pulpita’, boekenkasten, die tevens als leestafels konden fungeren. Het waren houten kasten van 3,60 m. breedte en vermoedelijk ongeveer 1,80 m. hoogte. Bovenin was over de volle breedte een ruimte, de ‘capsa’, om een rij boeken van groot formaat te plaatsen, terwijl daaronder een schuine plank, de ‘pluteus’, was gemonteerd, waarop men de boeken kon openleggen. Aan de achterzijde bevond zich een zitbank, waarop de lezer kon plaats nemen tegenover de ‘pluteus’ van de volgende kast; alleen bij de voorste ‘pulpita’ kon men blijkens de prent de boeken alleen staande raadplegen. Bij de bouw van de bibliotheek waren er door de schrijnwerker Michiel Bruynen twaalf van deze boekenkasten geleverd en blijkbaar zijn er in de volgende vijftien jaar nog tien bijgemaakt. In deze kasten stond het merendeel van de boeken van groter formaat, die met een aan de boekband gemonteerde ketting werden vastgelegd aan een even boven de leesplank aangebrachte ijzeren stang over de volle breedte van de kast.
De gravure wil ons doen geloven dat de boeken volgens middeleeuws gebruik met de snede naar voren en de rug naar achteren in de kasten stonden. Onderzoek naar bewaard gebleven banden uit het oude bezit van de bibliotheek leer echter dat de kunstenaars hier onnauwkeurig zijn geweest en dat in Leiden reeds een modernere plaatsing werd toegepast, namelijk met de boekruggen naar voren. Op de ruggen werden titel, kastnummer en volgnummer aangebracht, corresponderend met de inhoudslijstjes die aan de zijkanten van de ‘pulpita’ waren gehangen. Uit de wijze van aanbrengen van de rugtitels en -nummers kunnen we afleiden dat de boeken ondersteboven in de kast stonden en dat men ze uit de ‘capsa’ naar voren kantelde op de ‘pluteus’ om ze te kunnen raadplegen.
De ‘pulpita’ waren bestemd voor de folioboeken, in 1595 ongeveer 400 in aantal. De kleinere boekdelen waren geplaatst in gesloten kasten, de ‘arcae’, zoals we die op de prent tegen de achterwand zien staan. Bijzondere aandacht verdient de kast die rechts vooraan zichtbaar is, de ‘Arca Scaligeri’, waarin de nalatenschap van Josephus Justus Scaliger werd geborgen. Deze kast, met op de ene deur een opschrift en op de andere het wapen van de erflater, was in mei 1609, nog geen vier maanden na de dood van de geleerde, voltooid en was dus toen de gravure gemaakt werd nog een vrij nieuwe aanwinst.
| |
Globen en wandversieringen
Op de ‘Arca Scaligeri’ staan twee globen, die behoorden tot het legaat van Scaliger. Op de lange tafel links staan nog twee andere globen, waarvan er één door twee bezoekers wordt bestudeerd. De Universiteit bezat in 1610 diverse sets van aard- en hemelgloben, die later helaas alle verloren zijn gegaan. De globen van Gerard Mercator waren vermoedelijk al in 1588 aangekocht, maar raakten door de ontdekkingsreizen van de late zestiende eeuw al spoedig verouderd. In 1601 schonk Jodocus Hondius door hemzelf gemaakte globen, die vermoedelijk
| |
| |
identiek zijn aan de links op de tafel staande exemplaren. Over de aard van de door Scaliger nagelaten globen is niets bekend. De prent laat ons zien dat de bollen wanneer ze niet werden gebruikt, werden afgedekt met een stoffen kap.
Een ander aspect dat op de gravure van 1610 duidelijk is, is de versiering van de niet door ramen of kasten bezette wandruimte met schilderijen, prenten en tekeningen. De schilderijen waren portretten en wapenborden en zijn voor het merendeel nog steeds in de bibliotheek aanwezig. Versiering van bibliotheken met beeltenissen van geleerde mannen is niet ongebruikelijk en in Leiden was al in 1595 een plan voor een dergelijke portretgalerij opgesteld. Door schenking en aankoop kreeg men in de volgende jaren een aantal schilderijen, waaronder afbeeldingen van Erasmus, Raphelengius en Janus Secundus; zij kregen een plaats tussen de kerkramen. Tegen de achterwand hangen de niet geheel nauwkeurig weergegeven levensgrote portretten van Willem de Zwijger en Maurits, die in 1598 met de bijbehorende wapenborden door de laatste aan de
Universiteit waren geschonken. Niet zichtbaar op de prent is het portret van Scaliger, dat in 1609 een plaats kreeg boven de kast met zijn boeken.
Tot de wandversiering van de boekenzaal behoorden blijkens de archivalia ook kaarten, waarvan we er op de kopergravure van Van Swanenburg en Woudanus twee zien hangen aan de rechterwand, onder de hoger geplaatste portretten. Bijzondere aandacht verdient tenslotte het links onder de ramen zichtbare fries: een gezicht op Constinopel, omstreeks 1560 getekend door de kunstenaar Melchior Lorch. Deze ongeveer 45 centimeter hoge en meer dan elf meter lange tekening werd in 1598 aan de bibliotheek geschonken en is nog steeds in de verzameling aanwezig.
| |
De bezoekers
De bibliotheek van de Leidse Hogeschool was uiteraard bestemd voor hoogleraren en studenten, die daar boeken konden raadplegen. Al spoedig werd de boekenzaal, evenals de ernaast gelegen anatomiezaal, ook een geliefde bezienswaardigheid voor bezoekers, zodat het er wel niet altijd een oase van rust zal zijn geweest.
Op de prent zien we een aantal bezoekers en gebruikers. Op de voorgrond staan zes mannen, twee aan twee in gesprek of elkaar begroetend. Bij de globe links staan ook twee mannen en op het middenpad wandelen nog eens vier personen. Eén gebruiker verdwijnt juist in het gangpad tussen twee ‘pulpita’. Niet minder dan tien personen zijn bezig met de bestudering van de boeken, twee bij de voorste lezenaar en acht, van wie we de aanwezigheid alleen kunnen raden doordat hun hoeden boven de kasten uitsteken. Het lijkt waarschijnlijk dat de kunstenaars de ruimte wat drukker hebben bevolkt dan gebruikelijk was, maar cijfers over het bezoek aan de bibliotheek in de vroege zeventiende eeuw hebben we helaas niet. Een vraag die evenmin beantwoord kan worden, is die of de aanwezigheid van twee honden in overeenstemming met de werkelijkheid is. Uit zeventiende-eeuwse schilderijen van kerkinterieurs blijkt dat honden in kerken werden toegelaten, maar of het ook aan professoren en studenten geoorloofd was hun huisdier mee te nemen naar de bibliotheek vermelden de stukken niet.
| |
| |
| |
Slotopmerking
Het interieur zoals het door Willem van Swanenburg en Jan Comelisz. Woudanus in 1610 is afgebeeld, heeft bestaan tot 1653. In de tussenliggende periode zal de ruimte echter wel steeds voller zijn geworden door de aanwas van het bezit. In genoemd jaar werden de pulpita verwijderd en vervangen door hoge open kasten, waarin ook de kleinere boeken een plaats kregen. De ‘Arca Scaligeri’ bleef toen nog bestaan, maar verdween uiteindelijk in 1702. De afgebeelde ruimte bleef, uiteraard met herhaalde ingrepen in gebruik en inrichting, tot 1983 ter beschikking van de bibliotheek.
Van hetgeen de kunstenaars in 1610 hebben afgebeeld resten in het nieuwe gebouw, waarin de Universiteitsbibliotheek sinds vorig jaar gehuisvest is, nog slechts een aantal onderdelen van de collectie, die de eeuwen hebben getrotseerd: boeken, schilderijen en een tekening.
P.C. Molhuysen, Geschiedenis der Universiteitsbibliotheek te Leiden, Leiden 1905. |
H.J. Witkam, De dagelijkse zaken van de Leidse Universiteit van 1581 tot 1596, Leiden 1970-1975, 10 delen (speciaal dl. IIIA, ‘Bibliotheek en Anatomie’, Leiden 1972). |
E. Hulshoff Pol, ‘The library’, Leiden University in the seventeenth century. An Exchange of Learning, Leiden 1975, 359-459. |
E. Hulshoff Pol, ‘What about the library. Travellers' comments on the Leiden library in the seventeenth and eighteenth centuries’, Quaerendo V (1975), 39-51. |
R.E.O. Ekkart, ‘Portraits in Leiden University library’, Quaerendo V (1975), 52-65. |
Cat. tent. Leidse Universiteit 400, Amsterdam (Rijksmuseum) 1975. |
R.E.O. Ekkart, De Leidse Universiteit in 1610, Leiden 1975. |
R.E.O. Ekkart, ‘Het grafmonument van Scaliger’, Leids Jaarboekje LXX (1978), 81-90. |
|
|