treft het aanbod. Van 1939 tot 1949 (cat. 35) verschenen zelfs catalogi in de vorm van een vouwblad.
In 1929 had intussen een ingrijpende verbouwing van het Haagse pand plaatsgevonden. Volgens het ontwerp van architect Hendrik Fels werden zowel de facade als de indeling van het pand drastisch gewijzigd. In de plaats van één grote etalageruit met aan de rechterzijde de toegangsdeur, kwam er een centrale ingang met aan weerszijden twee met teakhout afgetimmerde etalages (afb. 4). Twee matglazen uithangborden markeerden tot voor kort de pui van de zaak, die steeds de naam van de vader is blijven dragen. Aan het exterieur noch aan het interieur is sedert de verbouwing van 1929 veel veranderd. Juist tijdens de verbouwing nam koningin-moeder Emma, een goede klant van het antiquariaat, contact op met Meijer Elte omdat zij een boek bij hem wilde komen uitzoeken. Hoewel de antiquaar al het mogelijke heeft gedaan haar ervan te weerhouden zijn winkel, die nog in grote wanorde was, te bezoeken, lukte hem dit niet. Zij kwam toch en moest met opgetrokken rok door de zaak heen
4. De zaak van Meijer Elte aan de Korte Poten na de verbouwing van 1929 door H. Fels. De foto is ontleend aan het omslag van een catalogus van het antiquariaat.
lopen om niet vuil te worden. Tot vandaag de dag heeft het antiquariaat een goede relatie gehad met het Koninklijk Huis.
Meijer Elte had vijf kinderen, twee zonen en drie dochters. Zijn zoons Max (geb. 1909) en Joseph, wiens roepnaam John was (geb. 1914), kwamen omstreeks 1929 bij hun vader in de zaak werken. Zij hadden evenmin als hun vader een vakopleiding gehad. Na de mulo liep John stage bij E. Joseph in Londen; Max had na de hbs zijn leerschool gekregen in Parijs bij Librairie A. Rouquette in de rue de Lafayette en in Londen bij Maggs Bros. Ltd. Hier bekwaamde hij zich mede in het bewerken en persklaar maken van catalogi. In het Parijs van die tijd deed hij veel kennis op over het achttiendeeeuwse Franse boek en vooral over boekbanden, een terrein waarop hij evenals zijn vader zijn leven lang specialist is gebleven.
De speciale aandacht voor de boekband merken we voor het eerst op in de al genoemde elfde catalogus (1921), waarin het antiquariaat, opmerkelijk genoeg, wordt omschreven als ‘Maison spéciale de reliures anciennes’. De foto's achterin de catalogi maken duidelijk dat het geen loze kreet was: we vinden er een prachtige Fanfare-band (toen nog als een werk van Eve omschreven), fraaie achttiende eeuwse banden uit diverse landen, banden met beslag en banden met wapens. Toch treffen we veel minder vaak afbeeldingen en beschrijvingen van banden aan in de catalogi dan we eigenlijk zouden verwachten. Ongetwijfeld vond Elte dat de permanente expositie in het pand zelf voor de aanschaf van banden beter dienst kon doen (afb. 5). Er moeten duizenden Franse, en nog eens duizenden Nederlandse banden door de handen van beide Eltes zijn gegaan. Nederlandse dissertatie-banden uit de achttiende eeuw werden bijvoorbeeld bij honderden naar Engeland verkocht; men beschouwde ze toen nog als niet interessant.
In de tijd dat beide zoons hun vader in de zaak kwamen assisteren, was het vrij gemakkelijk mooie boeken voor weinig geld in te kopen. ‘Ze lagen op straat voor centen’, placht Max Elte later te zeggen. Men kocht toen veelal wat men leuk vond. Magazijnen voor de opslag van voorraden vormden in die jaren immers nauwelijks een financieel obstakel. Pas na de Tweede Wereldoorlog ging men steeds meer met het oog op bepaalde klanten inkopen.
In 1937 stierf Meijer Elte en zetten beide