Boekengids. Jaargang 35
(1957)– [tijdschrift] Boekengids– Auteursrechtelijk beschermdAndres' voornaamste werkenGa naar voetnoot(6)Stefan Andres is bij ons uitsluitend als romanschrijver en novellist bekend. Hij heeft echter ook verhalen, een dichtbundel, een paar drama's en zelfs een oratorium op zijn aktief. Uiteraard bepalen wij ons in dit artikel tot zijn prozawerk. Ten einde een juist idee te krijgen van de wel vreemde kurve die zijn literaire bekendheid in de loop der jaren heeft beschreven, zij hier terloops aangestipt dat zijn debuut (Bruder Lucifer) al dadelijk na verschijnen in Amerika werd bekroond met de Abraham Lincoln-prijs, terwijl hij pas in 1949 in eigen land de ‘Rheinische Literaturpreis’ voor zijn lyrisch werk kreeg toegewezen. | |
1932-1947:Ofschoon op één plaatsGa naar voetnoot(7) vermeld staat - zonder dat evenwel de titel van het bedoelde werk wordt vernoemd - dat Andres' eerste boek reeds in 1928 is verschenen, mogen wij zijn ‘Bruder Lucifer’ (1932) als zijn literair debuut beschouwen. Het heeft precies twintig jaar geduurd eer daarvan de Nederlandse vertaling verscheen. (Hierbij dient opgemerkt dat deze vertaling niet congruent is met de eerste originele versie, doch teruggaat op de door de auteur zelf bewerkte latere editie.) Deze enigszins breedsprakerige roman over een jong schilder, die de wereld en de meisjes achter zich laat om in het klooster te treden, bevat veel autobiografische elementen, zonder dat dit hoeft te betekenen dat wij Andres weervinden in de Capucijnernovice Lucius, maar wel dat veel van wat de auteur persoonlijk binnen de muren van het klooster ervaren heeft in ‘dit onthutsende boek’Ga naar voetnoot(8) zijn neerslag heeft gekregen. Hoogmoed en zinnelijkheid zijn de twee grote struikelblokken op frater Lucius' weg. Hij verlaat dan ook het klooster, nadat hij, heen en weer geslingerd in een verscheurde gemeenschap van heiligen, zwakkelingen en verbitterden, tot zijn diepe beschaming ervaren heeft dat ‘de oude mens’ in hem niet sterven wou en dat hij - wat nog erger is - niet ernstig ernaar verlangde dàt hij sterven zou. Reeds in deze eerste en bepaald gedurfde roman treedt Andres naar voor als een werkelijk begaafde, wiens ‘diep doordringende blik,... dichterlijk scheppend vermogen,... even veelvuldig als eenvoudig realisme’ (aldus Emiel Janssen S.J. t.a.p.) erkend moeten worden. Een tweede werk, dat ons pas zeventien jaar na de originele uitgave in vertaling bereikte, is ‘El Greco malt den Gross-Inquisitor’, een korte doch aangrijpende novelle, die op zeer merkwaardige wijze tegelijk biografie én monografie verzoent met de gebalde epiek, die zo nodig is om een goede novelle te schrijven. Geïnspireerd door het doek, dat Dominikos Theodokopoulos (beter bekend als El Greco) in opdracht geschilderd heeft van de beruchte Spaanse Groot-Inquisiteur Don Fernando kardinaal Nino de Guevara, roept Andres niet alleen op een aangrijpende wijze een van de droevigste perioden der Kerk op (nl. het verbijsterend schrikbewind der Inquisitie in het Iberische schiereiland), doch hij konfronteert de lezer ook ‘met een wereld van onverbiddellijke waarheidswil, van religieus fanatisme, van ontgoocheling en ‘koude, versteende melancholie’Ga naar voetnoot(9), een wereld, die - zo laat Andres duidelijk verstaan - ook thans nog bestaat, zij het op onze dagen niet meer in de Kerk doch in het rijk der totalitaire staten, waar zelfs de meest evidente leugen waarheid heet. Wat nog erger is. | |
[pagina 245]
| |
In ‘Bruder Lucifer’: de strijd tussen de altijd aanwezige Boze, die zelfs in de kloosters rondwaart ‘quaerens quem devoret’, en de niet minder altijd aanwezige, onovertrefbare barmhartigheid Gods; in ‘El Greco malt...’ de boodschap dat de echte waarheid, die van God is, nooit gepredikt, verdedigd of gevrijwaard kàn worden, indien zij niet stoelt op de liefde, die Hij Zelf toch ‘de voornaamste van alle’ heeft genoemd. In ‘Der Mann von Asteri’ (1938) ontvouwt Andres voor het eerst het prachtige landschap van GriekenlandGa naar voetnoot(10). Op Asteri woont een eenzaat, die zijn land (Duitsland in casu) om een vermeende moord ontvlucht is en op een dag het verleden ontmoet in het kind, dat ontsproten is uit zijn verhouding met een boswachtersdochter. Wanneer hij een tweede maal - en die keer aan een Russische emigrante - zijn hart verloren heeft, vertelt hij omstandig aan zijn zoon, die hij ‘ter nadere kennismaking’ een schrift vol mémoires ter hand stelt. Uit dit dagboek leert de zoon dat zijn vader, eens onschuldig gevlucht, in zijn ballingschap wél een moordenaar is geworden, want het ongeval dat de echtgenoot van de Russische emigrée is overkomen, is al te doorzichtig. Toch houdt die jongen van zijn vader, temeer omdat het dagboek hem verder heeft verteld dat zijn vader én zijn Russische geliefde én hun beider kind door de dood heeft verloren. Zijn kinderlijke genegenheid verandert in de blinde afgunst, die in het hart van een jongeman kan oplaaien wanneer hij op zijn weg een medeminnaar meent te ontmoeten. In hun beider leven is namelijk een ongerept en pril natuurkind verschenen. Door het leven gelouterd en wijs geworden wil de oude man zich echter niet voor een derde maal verlieven: hij doet afstand van dit jonge hart. Vergezeld door ‘zoon en dochter’ keert hij naar zijn vaderland weer, om er te sterven. Meer nog dan de beide vorige werken is deze roman geladen met dramatiek en fataliteit. De spanningen worden evenwel niet opgeroepen uit de duistere afgrond tussen natuur en genade: zij herinneren veel eerder aan de spanningen der Griekse tragedies, groots en onnaspeurbaar vaak, maar niet doordesemd van de ‘sensus catholicus’; evenmin zich oplossend op een boventijdelijk plan, doch wegebbend in een louter menselijk (en daarom niet minder ‘heldhaftig’) verzaken, dat echter verdacht veel lijkt op de verzaking van een gesatureerde. Andres' meest bekend geworden novelle is wel ‘Wir sind Utopia’ (1942), waarin hij andermaal een gestrand Capucijnermonnik ten tonele voert. Deze afvallige priester strijdt als matroos in de Spaanse burgeroorlog en wordt gevangen gezet in zijn vroeger klooster. Daar zal hij, in biezonder tragische omstandigheden, en opnieuw door Gods liefde ‘geraakt’, tot inkeer komen, nog vóór hij onder de kogels van een mitrailleuze valt. Ook hier boeit Andres de lezer door ‘zijn kernachtige, kleurrijke stijl, nu eens strak-bedwongen, dan weer met sterk lyrische inslag, door een opmerkelijke psychologische karakterisering en een grote gedachtenrijkdom’Ga naar voetnoot(11), maar de stelling als zouden wij met zijn allen voor God slechts een ‘utopie’ zijn, een wereld, waarvan Hij bij voorbaat heeft geweten dat hij nooit de volmaaktheid zal bereiken, kan bezwaarlijk ortodoks worden genoemd. En hoe moeten wij de uitroep: ‘Hij (d.i. God) heeft de zonde nodig!’ (p. 49) interpreteren? | |
1947-heden:‘Die Hochzeit der Feinde’ (1947), andermaal een roman vol duistere dramatiek en opvallend knap van kompositie, kan niet beter omschreven worden dan met ‘Andres' apologie voor de verzoening tussen volkeren en enkelingen, geënt op de aan de problematiek van Aischulos herinnerende strijd tussen hart en geweten’. Een man, die door zijn schuld de vrouw van een ander de dood heeft ingedreven, moet later beleven dat die zelfde man de hand komt vragen van zijn enige dochter. Een heel aparte sfeer wordt aan het boek verleend door de tot op de spits gedreven tegenstellingen der ‘partijen’: het gegeven wordt nl. geprojekteerd tegen de verwarde achtergrond van de Frans-Duitse contraspionnage. Een werk dat naar inhoud en uitwerking schril afsteekt tegen al wat Andres eerder heeft geschreven, is het sprookjesachtig-mooie autobiografische ‘Der Knabe im Brunnen’ (1953). Meer lyrisch dan episch verhaalt de schrijver in dit sfeerrijke boek zijn kinderjaren en bezingt hij vol overgave zijn geboortestreek, het land der wijnbouwers. In ‘Die Reise nach Portiuncula’ (1954) daarentegen worden wij opnieuw gekonfronteerd met een man, die na jaren zijn verleden gaat opzoeken. In zijn Sturm-und-Drang-periode heeft deze man in het berglandschap rond Assisi getracht in franciskaanse onthechting een aards paradijs op te bouwen. Hij is daar niet in geslaagd, hoofdzakelijk door zijn eigen schuld. Thans zoekt hij de plek weer op, waar hij eens een echt natuurkind bedrogen heeft achtergelaten. De reis wordt ondernomen per auto. Onderweg neemt hij een ‘lifter’ op, die spoedig zijn hart verliest aan zijn dochter, die hem op de reis vergezelt. Diverse handig gemonteerde flash-backs en subtiele understatements leren ons die jongeman herkennen | |
[pagina 246]
| |
als de zoon van de door het berouw en het heimwee gespleten man en het eens bedrogen meisje in de bergen, dat thans een oude, verbitterde en lichtelijk aan zinsverbijstering lijdende vrouw is geworden. De ontmoeting tussen beiden (de vrouw herkent hem niet!) is onder de pen van Andres uitgegroeid tot een schrijnend tafereel, dat weinigen onberoerd kan laten. Zijn grootst opgezet werk is wel de trilogie ‘Die Sintflut’, waarvan de eerste twee delen, respektievelijk onder de titels ‘Das Tier aus der Tiefe’ (1949) en ‘Die Arche’ (1951), met belangstelling doen uitkijken naar het sluitstuk, dat de auteur thans klaar heeft en dat binnenkort zal verschijnenGa naar voetnoot(12). Dit grote fresco geeft een persoonlijk gekleurd beeld van de oorlog en al zijn verschrikkingen, door een totalitair regime als ‘een dier uit de diepte’ opgeroepen en losgelaten op de weerloze mensheid, in wier hart de wil naar vrede en verzoening niet verstikt kan worden. Een definitief oordeel over deze imposante roman is echter slechts te geven na lezing van het vooralsnog ontbrekende derde deel, waarin waarschijnlijk de vele gerezen problemen in de beide vorige delen hun oplossing zullen bekomen. Twee werken (nl. ‘Ritter der Gerechtigkeit’ (1948) en ‘Die Liebesschaukel’ (1954) wil ik alleen volledigheidshalve vernoemen: zij zijn niet Andres' sterkste romans. Bovendien herneemt de schrijver in beide werken reeds eerder uitgewerkte temata, al mogen wij niet beweren dat hij zonder meer in herhaling valt: Andres is te zeer een literair ‘vakman’ om zich aan dit euvel te bezondigen. Lezenswaard blijven ook deze romans beslist, maar zij brengen ons niet nader tot de ‘worsteling in eigen hart’, waarop Dr Hohoff in zijn opstel zinspeelde. |
|