Boekengids. Jaargang 35
(1957)– [tijdschrift] Boekengids– Auteursrechtelijk beschermdSummiere levensschetsStefan Andres is thans 51 jaar oud (o 26-6-1906). Hij zag, als zoon van een molenaar, het levenslicht te Breitweis (Landkrei Trier). Van zichzelf getuigt hij het volgende: ‘Mijn voorvaderen, voor zover uit de karige, mondelinge overleveringen is na te gaan, zijn afkomstig van de Westelijke Hunsrück, waar de dennebomen ruisen, en van de Moezel. Enige namen duiden op immigratie vanuit het noorden en het westen, waarbij nog de oude inslag van het Romeinse legionnairsbloed komt, dat deze streek eeuwenlang met zijn hardheid en nuchterheid vermengde. In dit verband zie ik nog steeds heel duidelijk mijn moeder: klein, taai, zwartharig, met ernstige, donkere ogen, een vrouw die meer werd gerespecteerd dan bemind, die geen werk schuwde, wier levensopvatting het was nuttig te zijn en die allen in haar omgeving: het gehele huis met meiden en knechten, in deze onvermoeide arbeid liet delen. Mijn vader was juist het tegenovergestelde. De molenaar met de reuzengestalte, in de verre omgeving bekend als de ‘lange Steff’, had voor alles tijd; zijn pijpje rokend stond hij bij het waterrad, met iedere meelzak laadde hij een zak met grappen op zijn schouders, en deze eenvoudige, bedachtzame, vrolijke mens, op wiens knieën ik mijn eerste rit in de wereld maakte, dank ik zo veel, als een zoon slechts aan zijn vader te danken kan hebben. Hij was de oer-katholieke mens, diep in het geheim van het onzichtbare levende, zonder echter ooit het oog voor het prachtige, bonte en lachende van de wereld te verliezen, en zijn laatste antwoord, dat hij mij, de tienjarige, op zijn smartelijk sterfbed gaf, was een glimlach, die mij meer waard is dan vele dikke boeken vol philosophie...Ga naar voetnoot(4)’. Over de eerste jaren na zijn middelbare studies lopen de versies enigszins uiteen, doch alle komen hierop neer dat Stefan Andres, overtuigd dat hij tot het priesterschap en het kloosterleven geroepen was, intrad bij de Capucijnen. Hij verliet evenwel het noviciaat vrij vlug en ging over naar de Germanistiek. (Sommige biografieën vermelden terloops dat hij ook de Godgeleerdheid studeerde, maar dat moet dan gebeurd zijn aan de universiteit en niet aan een theologicum.) Na zijn universitaire studies (waarvan nergens gezegd werd dat hij ze voltooide en hoe), begon Andres te reizen. Wij mogen aannemen dat deze honkvaste Rijnlander, die zulke prachtige bladzijden heeft gewijd aan zijn geboortestreek bij de Moezel, enigszins tot dat reizen en zwerven werd gedwongen. Wij zagen reeds dat hij geenszins met het opkomend nazisme sympatizeerde. Zijn gevoelens liet hij bij herhaling zo duidelijk blijken dat hij anno 1933, toen de nazi's het bewind in handen namen, het | |
[pagina 244]
| |
raadzaam achtte uit te wijken. Hij reisde af naar Salerno, zogenaamd ‘om gezondheidsredenen’. Van daaruit ondernam hij op geregelde tijden grote reizen naar het Midden-Oosten en in het Middellands Zeegebied (vooral Griekenland en de eilanden in de Egeïsche zee). Ieder jaar, tussen 1933 en het einde van de wereldoorlog verscheen van hem een werk, maar grote weerklank vonden zijn boeken allerminst. Hij deelde het lot van de vele jonge Duitse schrijvers en dichters die het nationaal-socialisme kategoriek verwierpen: in eigen land bleven zij totaal onbekenden, omdat zij daar als ‘volksverraders’ werden gedoodverfd, terwijl de mogelijkheid tot verspreiding in het buitenland werd belemmerd en geboycot. Na de oorlog (1949) keerde Andres naar zijn vaderland weer, vestigde zich eerst te Műnchen en later te Unkel a/Rh., waar hij thans, met zijn vrouw en beide dochters, woont en verderwerkt. Eén blik op zijn bibliografieGa naar voetnoot(5) is voldoende om ons het bewijs te leveren dat hij alles behalve zijn uren in ledigheid slijt. |
|