Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
V. Sondagh.12. Vrage. Aengesien wy dan, nae dat rechtveerdigh oordeel Godts, tijtlicke ende eeuwige straffe verdient hebben: is 'er eenigh middel, daer door wy dese straffe ontgaen mochten, ende wederom ter genade komen? Antw. Godt wil dat sijner gerechtigheyt genoegh geschiedeGa naar margenoota: daerom moeten wy derselver, of door ons selvenGa naar margenootb, of door eenen anderenGa naar margenootc, volkomelick betalen. 13. Vrage. Maer konnen wy door ons selven betalen? Antw. In geenderley wyse: Maer wy maken oock de schult nogh dagelicks meerder.Ga naar margenootd 14. Vrage. Kan oock ergens een bloote creature gevonden worden, die voor ons betale? Antw. Neen: Want ten eersten en wil Godt aen geen andere creature de schult straffen die de mensche gemaeckt heeftGa naar margenoote: Ten anderen, so en kan oock geen bloote creature den last des eeuwigen toorns Godts tegen de sonde dragen, ende andere creaturen daer van verlossen.Ga naar margenootf 15. Vrage. Wat moeten wy dan voor eenen Middelaer ende Verlosser soecken? Antw. Eenen sulcken, die een waerachtighGa naar margenootg ende rechtveerdigh mensche zyGa naar margenooth, ende nochtans oock stercker dan alle creaturen, dat is, die oock waerachtigh Godt zy.Ga naar margenooti | |
VI. Sondagh.16. Vrage. Waerom moet hy een waerachtigh ende rechtveerdigh mensche sijn? Antw. Om dat de rechtveerdigheyt Godts vorderde, dat de menschelicke nature die gesondigt hadde, voor de sonde betaeldeGa naar margenoota: ende dat een mensche selve een sondaer zijnde, niet en konde voor andere betalen.Ga naar margenootb 17. Vrage. Waerom moet hy t'samen een waerachtigh Godt zijn? Antw. Op dat hy uyt kracht sijner Godtheyt, den last des toorns Godts aen sijner menscheyt dragenGa naar margenootc, ende ons de gerechtigheyt ende dat leven verwerven, ende wedergeven mochte.Ga naar margenootd 18. Vrage. Maer wie is deselve Middelaer, die t'samen een waerachtigh Godt, ende een waerachtigh rechtveerdigh mensche is? Antw. Onse Heere Iesus ChristusGa naar margenoote, die ons van Gode tot wijsheyt, rechtveerdigmakinge, heyligmakinge, ende tot een volkomene verlossinge geschoncken is.Ga naar margenootf 19. Vrage. Waer uyt weet gy dat? Antw. Uyt den heyligen Euangelio, 't welck Godt selve eerstelick in 't paradijs geopenbaert heeftGa naar margenootg, ende namaels door de heylige Patriarchen ende Propheten laten verkondigenGa naar margenooth, ende door de offerhanden, ende andere ceremonien der wet laten voorbeeldenGa naar margenooti, ende ten laetsten door sijnen eenighgeborenen Sone vervult.Ga naar margenootk | |
VII. Sondagh.20. Vrage. Werden dan alle menschen wederom door Christum saligh, alsoo sy door Adam zijn verdoemt geworden? Antw. Neense: Maer alleen de gene die hem door een oprecht geloove werden ingelijft, ende alle sijne weldaden aennemen.Ga naar margenoota 21. Vrage. Wat is een oprecht geloove? Antw. Een oprecht geloove en is niet alleen een seker weten ofte kennisse, daer door ick het al voor waerachtigh houde, dat ons Godt in sijn woort geopenbaert heeftGa naar margenootb; maer oock een seker vertrouwenGa naar margenootc, 't welck de Heylige GeestGa naar margenootd, door het EuangeliumGa naar margenoote, in mijn herte werckt, dat niet alleen anderen, maer oock my, vergevinge der sonden, eeuwige gerechtigheyt ende saligheyt van Godt geschoncken zyGa naar margenootf, uyt loutere genade, alleen om de verdiensten Christi wille.Ga naar margenootg 22. Vrage. Wat is dan een Christen noodigh te gelooven? Antw. Al wat ons in den Euangelio belooft wertGa naar margenooth, het welck ons de Artikelen onses algemeynen ende ongetwijffelden Christelicken geloofs in eener summa leeren. 23. Vrage. Hoe luyden die Artikelen? Antw. 1 Ick geloove in Godt den Vader, den Almachtigen, Schepper des hemels ende der aerden. 2 Ende in Jesum Christum, sijnen eenighgeborenen Sone, onsen Heere. 3 Die ontfangen is van den Heyligen Geest, geboren uyt de maget Maria. 4 Die geleeden heeft onder Pontio Pilato, is gekruyst, gestorven ende begraven, nedergedaelt ter hellen. 5 Ten derden dage wederom opgestaen van den dooden. 6 Opgevaren ten hemel, sittende ter rechterhant Godts des almachtigen Vaders. 7 Van daer hy komen sal om te oordeelen de levende ende de doode. 8 Ick geloove in den Heyligen Geest. 9 Ick geloove een heylige algemeyne Christelicke Kercke, de gemeynschap der heyligen. 10 Vergevinge der sonden. 11 Weder-opstandinge des vleeschs. 12 Ende een eeuwigh leven. | |
[pagina 3]
| |
VIII. Sondagh.24. Vrage. Hoe werden dese Artikelen gedeelt? Antw. In drie deelen: Dat eerste is van Godt den Vader, ende onse scheppinge. Dat ander, van Godt den Sone, ende onse verlossinge. Dat derde, van Godt den Heyligen Geest, ende onse heyligmakinge. 25. Vrage. Aengesien dat 'er maer een eenigh Goddelick wesen isGa naar margenoota, waerom noemt gy den Vader, den Sone, ende den Heyligen Geest? Antw. Om dat Godt hem alsoo in sijn woort geopenbaert heeft, dat dese drie onderscheydelicke persoonen, de eeuwige, waerachtige ende eenige Godt zijn.Ga naar margenootb Van Godt den Vader. | |
IX. Sondagh.26. Vrage. Wat gelooft gy met dese woorden: Ick geloove in Godt den Vader, den Almachtigen, Schepper des hemels ende der aerden? Antw. Dat de eeuwige Vader onses Heeren Iesu Christi, die hemel ende aerde, met al dat 'er in is, uyt niet geschapen heeftGa naar margenoota, die oock deselve nogh door sijnen eeuwigen raet ende voorsienigheyt onderhoudt ende regeertGa naar margenootb, om sijns Soons Christi wille, mijn Godt ende mijn Vader zyGa naar margenootc: op welcken ick alsoo vertrouwe, dat ick niet en twijffele, hy en sal my met aller nootdruft des lijfs ende der zielen versorgenGa naar margenootd, ende oock al het quaet dat hy my in desen jammerdale toeschickt, my ten besten keerenGa naar margenoote; want hy sulcks doen kan, als een almachtigh GodtGa naar margenootf, ende oock doen wil, als een getrouwe Vader.Ga naar margenootg | |
X. Sondagh.27. Vrage. Wat verstaet gy door de voorsienigheyt Godts? Antw. De almachtige ende alomtegenwoordige kracht GodtsGa naar margenoota, door welcke hy hemel ende aerde, mitsgaders alle creaturen, gelijck als met sijner hant nogh onderhoudtGa naar margenootb, ende alsoo regeert, dat loof ende gras, regen ende droogte, vruchtbare ende onvruchtbare jaren, spijse ende dranckGa naar margenootc, gesontheyt ende kranckheytGa naar margenootd, rijckdom ende armoedeGa naar margenoote, ende alle dingen, niet by gevalle, maer van sijner Vaderlicker hant ons toekomen.Ga naar margenootf 28. Vrage. Waer toe dient ons dat wy weten, dat Godt alles geschapen heeft, ende nogh door sijne voorsienigheyt onderhoudt? Antw. Dat wy in alle tegenspoet geduldighGa naar margenootg, in voorspoet danckbaer zijn mogenGa naar margenooth, ende in alles dat ons nogh toekomen kan, een goet toeversicht hebben op onsen getrouwen Godt ende VaderGa naar margenooti, dat ons geen creature van sijner liefde scheyden salGa naar margenootk: aengesien dat alle creaturen alsoo in sijner hant zijn, datse tegen sijnen wille, hen noch roeren noch bewegen konnen.Ga naar margenootl Van Godt den Sone. | |
XI. Sondagh.29. Vrage. Waerom wert de Sone Godts, Jesus, dat is, Saligmaker, genaemt? Antw. Om dat hy ons saligh maeckt, ende van onse sonden verlostGa naar margenoota. Daer beneven, dat by niemant anders eenige saligheyt te soecken of te vinden is.Ga naar margenootb 30. Vrage. Gelooven dan die oock aen den eenigen Saligmaker Iesum, die hare saligheyt ende welvaert by de heylige, by henselven, ofte ergens elders soecken? Antw. Neen sy: maer sy verloochenen metter daet den eenigen Heylant ende Saligmaker Iesum, of sy hen schoon sijns met den monde roemenGa naar margenootc: want van tween één, ofte Iesus en moet geen volkomen Saligmaker zyn; ofte die desen Saligmaker met waren geloove aennemen, moeten alles in hem hebben dat tot hare saligheyt van nooden is.Ga naar margenootd | |
XII. Sondagh.31. Vrage. Waerom is hy Christus, dat is, een Gezalfde, genaemt?Ga naar margenoota Antw. Om dat hy van Godt den Vader verordineert is, ende met den Heyligen Geest gesalvetGa naar margenootb, tot onsen hoogsten Propheet ende LeeraerGa naar margenootc, die ons den verborgenen raet ende wille Godts van onser verlossinge volkomelick geopenbaert heeftGa naar margenootd: ende tot onsen eenigen HoogenpriesterGa naar margenoote, die ons met de eenige offerhande sijns lichaems verlost heeft, ende ons met sijner voorbiddinge steets voortreedt by den VaderGa naar margenootf: ende tot onsen eeuwigen Koningh, die ons met sijn woort ende Geest regeert, ende ons by de verworvene verlossinge beschutt ende behoedt.Ga naar margenootg 32. Vrage. Maer waerom wort gy een Christen genaamt?Ga naar margenooth Antw. Om dat ick door den geloove een lidtmaet ChristiGa naar margenooti, ende also sijner salvinge deelachtigh benGa naar margenootk: op dat ick sijnen name bekenneGa naar margenootl, ende my selven tot een levendigh danckoffer hem offereGa naar margenootm, ende met een vrye ende goede conscientie, in desen leven, tegen de sonde, ende den duyvel strijde, ende hier namaels in eeuwigheyt met hem over alle creaturen regeere.Ga naar margenootn | |
XIII. Sondagh.33. Vrage. Waerom is hy Godts eenighgeboren Sone genaemt, so wy doch oock Godts kinderen zijn? Antw. Daerom, dat Christus alleen de eeuwige natuerlicke Sone Godts isGa naar margenoota. Maer wy zijn om sijnent wille, uyt genade, tot kinderen Godts aengenomen.Ga naar margenootb 34. Vrage. Waerom noemt gy hem onsen Heere?Ga naar margenootc Antw. Om dat hy ons met lijf ende ziele van alle onse sonden, niet met gout ofte | |
[pagina 4]
| |
silver, maer met sijnen dierbaren bloede gekochtGa naar margenootd, ende van alle gewelt des duyvels verlost, ende ons alsoo hem tot een eygendom gemaeckt heeft.Ga naar margenoote | |
XIV. Sondagh.35. Vrage. Wat is dat geseyt: Die ontfangen is van den Heyligen Geest, geboren uyt de maget Maria? Antw. Dat de eeuwige Sone Godts, die waerachtigh ende eeuwigh Godt is ende blijftGa naar margenoota, ware menschelicke natureGa naar margenootb, uyt den vleesche ende bloede der maget MariaGa naar margenootc, door de werckinge des Heyligen GeestsGa naar margenootd, aangenomen heeftGa naar margenoote: op dat hy oock dat ware zaet Davids zyGa naar margenootf, sijnen broederen in alles gelijckGa naar margenootg, uytgenomen de sonde.Ga naar margenooth 36. Vrage. Wat nuttigheyt bekomt gy door de heylige ontfanginge ende geboorte Christi? Antw. Dat hy onse Middelaer isGa naar margenooti, ende met sijne onschult ende volkomene heyligheyt, mijne sonden, daer in ick ontfangen ende geboren ben, voor Godts aengesicht bedeckt.Ga naar margenootk | |
XV. Sondagh.37. Vrage. Wat verstaet gy by dat woordeken, Geleden? Antw. Dat hy aen lijf ende ziele, den gantschen tijt sijns levens op der aerden, maer insonderheyt aen het eynde sijns levens, den toorn Godts tegen de sonde des gantschen menschelicken geslachts gedragen heeftGa naar margenoota: op dat hy met sijn lijden, als met den eenigen soen-offerGa naar margenootb, ons lijf ende ziele van de eeuwige verdoemenisse verloste, ende ons Godts genade, gerechtigheyt, ende dat eeuwige leven verworve.Ga naar margenootc 38. Vrage. Waerom heeft hy onder den Rechter Pontio Pilato geleden? Antw. Op dat hy onschuldigh, onder den wereltlicken Rechter veroordeelt zijndeGa naar margenootd, ons daer mede van den strengen oordeele Godts, dat over ons gaen soude, bevrijdde.Ga naar margenoote 39 Vrage. Heeft dat yet meer in, dat hy gekruyst is geweest, dan of hy met een andere doot gestorven ware? Antw. Ia 't: Want daer door ben ick seker, dat hy de vervloeckinge, die op my lagh, op hem geladen heeft: want de doot des kruyces van Godt vervloeckt was.Ga naar margenootf | |
XVI. Sondagh.40. Vrage. Waerom heeft Christus hem tot in den doot moeten vernederen? Antw. Daerom, dat van wegen de gerechtigheyt ende waerheyt GodtsGa naar margenoota, niet anders voor onse sonden en konde betaelt werden, dan door de doot des Soons Godts.Ga naar margenootb 41. Vrage. Waerom is hy begraven geworden? Antw. Om daer mede te betuygen, dat hy waerachtelick gestorven zy.Ga naar margenootc 42. Vrage. So dan Christus voor ons gestorven is, hoe komt 'et dat wy oock moeten sterven? Antw. Onse doot en is geen betalinge voor onse sonden; maer alleen een afstervinge der sondenGa naar margenootd, ende een doorgangh tot den eeuwigen leven.Ga naar margenoote 43. Vrage. Wat verkrijgen wy meer voor nuttigheyt uyt die offerhande ende doot Christi aen 't kruys? Antw. Dat door sijne kracht onse oude mensche met hem gekruyst, gedoodt ende begraven wertGa naar margenootf: op dat de boose lusten des vleeschs in ons niet meer en regeerenGa naar margenootg, maer dat wy ons selven hem tot eene offerhande der danckbaerheyt op-offerenGa naar margenooth 44. Vrage. Waerom volgt daer, Nedergedaelt ter hellen? Antw. Op dat ick in mijne hoogste aenvechtingen versekert zy, ende my gantschelick vertrooste, dat mijn Heere Christus, door sijne onuytsprekelicke benaeuwtheyt, smerten, verschrickinge ende helsche quale, in welcke hy, in sijn gantsche lijdenGa naar margenooti, (maer insonderheyt aen 't kruys,) gesoncken wasGa naar margenootk, my van de helsche benaeuwtheyt ende pijne verlost heeft.Ga naar margenootl. | |
XVII. Sondagh.45. Vrage. Wat nuttet ons de opstandinge Christi? Antw. Ten eersten, heeft hy door sijne opstandinge de doot overwonnenGa naar margenoota, op dat hy ons de gerechtigheyt, die hy door sijne doot ons verworven hadde, konde deelachtigh makenGa naar margenootb. Ten anderen, werden wy oock door sijne kracht opgeweckt tot een nieuw levenGa naar margenootc. Ten derden, is ons de opstandinge Christi een seker pant onser saliger opstandinge.Ga naar margenootd | |
XVIII. Sondagh.46. Vrage. Wat verstaet gy daer mede, Opgevaren ten hemel? Antw. Dat Christus, voor de oogen sijner jongeren, van der aerden ten hemel is opgehevenGa naar margenoota, ende dat hy ons ten goede daer isGa naar margenootb, tot dat hy wederkome, om te oordeelen de levende ende de doode.Ga naar margenootc 47. Vrage. Is dan Christus niet by ons tot aen 't eynde der werelt, alsoo hy ons belooft heeft?Ga naar margenootd Antw. Christus is waerachtigh mensche ende waerachtigh Godt. Nae sijner menschelicker nature en is hy nu niet meer op aerdenGa naar margenoote: maer nae sijner Godtheyt, majesteyt, genade, ende Geest en wijckt hy nimmermeer van ons.Ga naar margenootf 48. Vrage. Maer so de menschheyt niet overal en is daer de Godtheyt is, werden dan die twee naturen in Christo niet van een ander gescheyden? Antw. Gantschelick niet: want mitsdien de Godtheyt onbegrijpelick ende overaltegenwoordigh isGa naar margenootg, so moet volgen, datse wel buyten hare aengenomene menscheyt isGa naar margenooth, ende nochtans evenwel oock in deselve is, ende persoonelick met haer vereenigt blijft.Ga naar margenooti | |
[pagina 5]
| |
49. Vrage. Wat nuttet ons de hemelvaert Christi? Antw. Ten eersten, dat hy in den hemel voor dat aengesicht sijns Vaders onse Voorspreker isGa naar margenootk. Ten anderen, dat wy ons vleesch in den hemel tot een seker pant hebben, dat hy, als dat Hooft, ons sijne lidtmaten oock tot hem sal nemenGa naar margenootl. Ten derden, dat hy ons sijnen Geest tot een tegenpant sendetGa naar margenootm, door welckes kracht wy soecken dat daer boven is, daer Christus is sittende ter rechterhant Godts, ende niet dat op der aerden is.Ga naar margenootn | |
XIX. Sondagh.50. Vrage. Waerom werd daer toegesett, Sittende ter rechterhant Godts? Antw. Dat Christus daerom ten hemel gevaren is, op dat hy hemselven daer bewijse als dat Hooft sijner Christelicker KerckeGa naar margenoota, door 't welcke de Vader alle dingh regeert.Ga naar margenootb 51. Vrage. Wat nuttigheyt brengt ons nu dese heerlickheyt onses Hoofts Christi? Antw. Eerstelick, dat hy door sijnen Heyligen Geest, in ons sijne lidtmaten, de hemelsche gaven uytgietGa naar margenootc. Daer na, dat hy ons met sijne macht tegen alle vyanden beschutt ende bewaert.Ga naar margenootd 52. Vrage. Wat troost u de wederkomste Christi om te oordeelen de levende ende de doode?Ga naar margenoote Antw. Dat ick in alle droeffenisse ende vervolginge, met opgerechten hoofde, even den selven, die hem te vooren om mijnent wille voor Godts gerichte gestelt, ende al den vloeck van my wechgenomen heeft, tot eenen Rechter uyt den hemel verwachteGa naar margenootf: die alle sijne ende mijne vyanden in de eeuwige verdoemenisse werpenGa naar margenootg, maer my, met allen uytverkorenen, tot hem, in de hemelsche blijtschap ende heerlickheyt nemen sal.Ga naar margenooth Van Godt den Heyligen Geest. | |
XX. Sondagh.53. Vrage. Wat gelooft gy van den Heyligen Geest? Antw. Eerstelick, dat hy t'samen met den Vader ende den Sone waerachtigh ende eeuwigh Godt zyGa naar margenoota. Ten anderen, dat hy oock my gegeeven isGa naar margenootb, dat hy my, door een oprecht geloove, Christi ende aller sijner weldaden deelachtigh makeGa naar margenootc, my trooste, ende by my eeuwiglick blijve.Ga naar margenootd | |
XXI. Sondagh.54. Vrage. Wat gelooft gy van de heylige algemeyne Christelicke Kercke? Antw. Dat de Sone GodtsGa naar margenoota, uyt den gantschen menschelicken geslachteGa naar margenootb, hem een gemeynte, tot den eeuwigen leven uytverkorenGa naar margenootc, door sijnen Geest ende woortGa naar margenootd, in eenigheyt des waren geloofsGa naar margenoote, van den beginne der werelt tot aen 't eyndeGa naar margenootf, vergadert, beschermt ende onderhoudtGa naar margenootg: ende dat ick derselver een levendigh lidtmaet benGa naar margenooth, ende eeeuwigh sal blijven.Ga naar margenooti 55. Vrage. Wat verstaet gy door de gemeynschap der heyligen? Antw. Eerstelick, dat alle, ende elcke geloovige, als lidtmaten aen den Heere Christo, ende alle sijne schatten ende gaven gemeynschap hebbenGa naar margenootk. Ten anderen, dat elck hem moet schuldigh weten, sijne gaven ten nutte ende ter saligheyt der andere lidtmaten, gewilliglick ende met vreugde aen te leggen.Ga naar margenootl 56. Vrage. Wat gelooft gy van de vergevinge der sonden? Antw. Dat Godt om 't genoegdoen Christi willeGa naar margenootm, alle mijne sonden, oock mijnen sondelicken aert, daer mede ick al mijn leven langh te strijden hebbeGa naar margenootn, nimmermeer en wil gedenckenGa naar margenooto: maer my uyt genade de gerechtigheyt Christi schenckenGa naar margenootp, op dat ick nimmermeer in 't gerichte Godts en kome.Ga naar margenootq | |
XXII. Sondagh.57. Vrage. Wat troost geeft u de opstandinge des vleeschs?Ga naar margenoota Antw. Dat niet alleen mijn ziele na desen leven van stonden aen tot Christum haer Hooft sal opgenomen wordenGa naar margenootb: maer dat oock dit mijn vleesch door de kracht Christi opgeweckt zijndeGa naar margenootc, wederom met mijner zielen vereenigt, ende den heerlicken lichame Christi gelijckformigh sal worden.Ga naar margenootd 58. Vrage. Wat troost schept gy uyt den artikel van 't eeuwige leven? Antw. Dat naedemael ick nu 't beginsel der eeuwiger vreugt in mijn herte gevoeleGa naar margenoote, ick na desen leven volkomene saligheyt besitten sal, die geen ooge gesien, noch geen oore gehoort heeft, noch in geens menschen herte gekomen isGa naar margenootf, ende dat om Godt daer in eeuwiglick te prijsen.Ga naar margenootg Van de Rechtveerdigmakinge. | |
XXIII. Sondagh.59. Vrage Maer wat baet 't u nu, dat gy dit al gelooft? Antw. Dat ick in Christo voor Godt rechtveerdigh ben, ende een erfgenaem des eeuwigen levens.Ga naar margenoota 60. Vrage. Hoe zijt gy rechtveerdigh voor Godt? Antw. Alleen door een oprecht geloove in Iesum ChristumGa naar margenootb: also dat, al is 't dat my mijn conscientie beklaegt, dat ick tegen alle de geboden Godts swaerlick gesondigt, ende derselver geen gehouden hebbeGa naar margenootc, ende nogh steets tot alle boosheyt geneygt benGa naar margenootd; nochtans Godt, sonder eenige mijne verdiensteGa naar margenoote, uyt loutere genadeGa naar margenootf, my de volkomene genoegdoeninge, gerechtigheyt ende heyligheyt Christ schenckt, ende toerekentGa naar margenootg, even als hadde ick noyt sonde gehadt, noch gedaen, ja als hadde ick selve alle | |
[pagina 6]
| |
de gehoorsaamheytt volbracht, die Christus voor my volbracht heeftGa naar margenooth, soo verre ick sulcke weldaet met gelooviger herten aenneme.Ga naar margenooti 61. Vrage. Waerom segt gy, dat gy alleen door 't geloove rechtveerdigh zijt? Antw. Niet dat ick van wegen de weerdigheyt mijns geloofs Godt aengenaem zy: maer daerom, dat alleen de genoegdoeninge, gerechtigheyt ende heyligheyt Christi, mijne gerechtigheyt voor Godt isGa naar margenootk; ende dat ick deselve niet anders, dan alleen door 't geloove aennemen, ende my toe-eygenen kan.Ga naar margenootl | |
XXIV. Sondagh.62. Vrage. Maer waerom konnen onse goede wercken niet de gerechtigheyt voor Godt, ofte een stuck derselver zijn? Antw. Daerom, dat de gerechtigheyt, die voor Godts gerichte bestaen kan, gantsch volkomen ende der wet Godts in allen stucken gelijckmatigh zijn moetGa naar margenoota: Ende dat oock onse beste wercken in desen leven alle onvolkomen ende met sonden bevleckt zijn.Ga naar margenootb 63. Vrage. Hoe? Verdienen onse goede wercken niet, die nochtans Godt in desen ende in den toekomenden leven wil beloonen?Ga naar margenootc Antw. Dese belooninge geschiet niet uyt verdienste, maer uyt genade.Ga naar margenootd. 64. Vrage. Maer maeckt dese leere niet sorgeloose, ende godtloose menschen? Antw. NeenseGa naar margenoote: want het is onmogelick, dat so wie Christo door een waerachtigh geloove ingeplant is, niet en soude voortbrengen vruchten der danckbaerheyt.Ga naar margenootf Van de Sacramenten. | |
XXV. Sondagh.65. Vrage. Aengesien dan alleen 't geloove ons Christi ende aller sijner weldaden deelachtigh maeckt, van waer komt sulck geloove? Antw. Van den Heyligen GeestGa naar margenoota, die 't geloove in onse herten werckt door de verkondinge des heyligen EuangeliumsGa naar margenootb, ende sterckt dat selve door 't gebruycken der Sacramenten.Ga naar margenootc 66. Vrage. Wat zijn de Sacramenten? Antw. De Sacramenten zijn heylige sichtbaerlicke waerteeckenen ende segelen, van Godt ingesett, op dat hy ons door 't gebruycken derselver, de belofte des Euangeliums dies te beter te verstaen geve, ende versegele: namelick, dat hy ons, van wegen des eenigen slacht-offers Christi aen 't kruys volbracht, vergevinge der sonden, ende dat eeuwigh leven uyt genade schenckt.Ga naar margenootd 67. Vrage. Zijn dan beyde dat woort ende de Sacramenten daer henen gericht, ofte daer toe verordent, datse ons geloove op de offerhande Iesu Christi aen 't kruys, als op den eenigen gront onser saligheyt wijsen? Antw. Iase doch: Want de Heylige Geest leert ons in den Euangelio, ende versekert ons door de Sacramenten, dat onse volkomene saligheyt in de eenige offerhande Christi staet, die voor ons aen 't kruys geschiet is.Ga naar margenoote 68. Vrage. Hoe veel Sacramenten heeft Christus in 't Nieuwe Verbont ofte Testament ingesett? Antw. Twee: Namelick den Heyligen DoopGa naar margenootf, ende dat heyligh Avontmael.Ga naar margenootg Van den heyligen Doop. | |
XXVI. Sondagh.69. Vrage. Hoe wert gy in den heyligen Doop vermaent ende versekert, dat de eenige offerhande Christi, aen 't kruys geschiet, u te goede komt? Antw. Alsoo, dat Christus dit uytwendigh waterbadt ingesettGa naar margenoota, ende daer by toegeseyt heeftGa naar margenootb, dat ick soo sekerlick met sijnen bloede ende Geest, van der onreynigheyt mijner zielen, dat is, van alle mijne sonden gewasschen ben, als ick uytwendigh met het water, 't welck de onsuyverheyt des vleeschs pleegh wech te nemen, gewasschen ben.Ga naar margenootc 70. Vrage. Wat is dat, met den bloede ende Geest Christi gewasschen te zijn? Antw. Het is vergevinge der sonden, van Godt uyt genade hebben, om des bloets Christi wille, 't welck hy in sijne offerhande aen 't kruys voor ons uytgestort heeftGa naar margenootd. Daer na oock door den Heyligen Geest vernieuwet, ende tot lidtmaten Christi geheyliget zijn, op dat wy hoe langer hoe meer der sonden afsterven, ende in een Godtsaligh onstraffelick leven wandelen.Ga naar margenoote 71. Vrage. Waer heeft ons Christus toegeseyt, dat hy ons soo sekerlick met sijnen bloede ende Geest wasschen wil, als wy met het Doopwater gewasschen werden? Antw. In de insettinge des Doops, welcke alsoo luydet: Gaet henen, onderwijst alle de volckeren, deselve doopende in den name des Vaders, ende des Soons, ende des Heyligen GeestsGa naar margenootf. Ende, Die gelooft sal hebben, ende gedoopt sal zijn, sal saligh worden: Maer die niet en sal gelooft hebben, sal verdoemt wordenGa naar margenootg. Dese beloftenisse wert oock verhaelt, daer de Schrift den Doop het badt der wedergeboorteGa naar margenooth, ende de afwasschinge der sonden noemt.Ga naar margenooti | |
XXVII. Sondagh.72. Vrage. Is dan dat uyterlick waterbadt, de afwasschinge der sonden selve? Antw. Neen 'tGa naar margenoota: Want alleen dat bloet Iesu Christi, ende de Heylige Geest reynigt ons van alle sonden.Ga naar margenootb 73. Vrage. Waerom noemt dan de Heylige Geest, den Doop, het badt der wedergeboorte, ende de afwasschinge der sonden? | |
[pagina 7]
| |
Antw. Godt en spreeckt alsoo niet sonder groote oorsake: Namelick, niet alleen om ons daer mede te leeren, dat gelijck die onsuyverheyt des lichaems door 't water, alsoo oock onse sonden door dat bloet, ende den Geest Iesu Christi wechgenomen werdenGa naar margenootc: Maer veel meer, dat hy ons door dit Godtlick pant ende waerteecken wil versekeren, dat wy soo waerachtelick van onse sonden geestelick gewasschen zijn, als wy uytwendigh met water gewasschen werden.Ga naar margenootd 74. Vrage. Sal men oock de jonge kinderen doopen? Antw. Ia: Want mitsdien sy alsoo wel als de volwassene in 't Verbondt Godts, ende in sijne gemeynte begrepen zijnGa naar margenoote, ende dat hen door Christi bloet de verlossinge van den sondenGa naar margenootf, ende de Heylige Geest, die dat geloove werckt, niet weyniger als den volwassenen toegeseyt wertGa naar margenootg; so moetense oock door den Doop, als door dat teecken des Verbonts, der Christelicke Kercke ingelijft, ende van de kinderen der ongeloovigen onderscheyden werdenGa naar margenooth: gelijck in 't Oude Verbont ofte Testament door de Besnijdenisse geschiet isGa naar margenooti, voor welcke in 't Nieuwe Verbont de Doop ingesett is.Ga naar margenootk Van het heyligh Avontmael onses Heeren Jesu Christi. | |
XXVIII. Sondagh.75. Vrage. Hoe wert gy in het heyligh Avontmael vermaent ende versekert, dat gy aen de eenige offerhande Christi, aen 't kruys volbracht, ende aen al sijn goet gemeynschap hebt? Antw. Alsoo, dat Christus my ende alle geloovigen tot sijner gedachtenisse van dit gebroken broot te eten, ende van desen drinckbeker te drincken bevolen heeft, ende daer toe oock belooftGa naar margenoota: Eerstelick, dat sijn lichaem soo sekerlick voor my aen 't kruys geoffert ende gebroken, ende sijn bloet voor my vergoten zy, als ick met oogen sie, dat het broot des Heeren my gebroken, ende de drinckbeker my medegedeelt wert. Ende ten anderen, dat hy selve mijn ziele met sijnen gekruysten lichame, ende vergotenen bloede, soo sekerlick tot den eeuwigen leven spijst ende laeft, als ick dat broot ende den drinckbeker des Heeren (als sekere waerteeckenen des lichaems ende bloets Christi) uyt des Dienaers hant ontfange, ende mondelick geniete. 76. Vrage. Wat is dat te seggen, het gekruyste lichaem Christi eten, ende sijn vergoten bloet drincken? Antw. Het is niet alleen met een geloovigh herte dat gantsche lijden ende sterven Christi aennemen, ende daer door vergevinge der sonden, ende dat eeuwigh leven verkrijgenGa naar margenootb: maer oock daer beneven door den Heyligen Geest, die t'samen in Christo ende in ons woont, alsoo met sijnen heyligen lichame hoe langer hoe meer vereenigt werdenGa naar margenootc, dat wy, al is 't dat Christus in den hemel isGa naar margenootd, ende wy op der aerden zijn, nochtans vleesch van sijnen vleesche, ende been van sijne beenen zijnGa naar margenoote, ende dat wy van éénen Geest (als leden eens lichaems van ééne ziele) eeuwiglick leven ende geregeert werden.Ga naar margenootf. 77. Vrage. Waer heeft Christus belooft, dat hy de geloovige soo sekerlick alsoo met sijn lichaem ende bloet wil spijsen ende laven, als sy van dit gebroken broot eten, ende van desen drinckbeker drincken? Antw. In de insettinge des Avontmaels, welcke alsoo luydetGa naar margenootg: Onse Heere Jesus, in den nacht in welcken hy verraden wiert, nam het broot: Ende als hy gedanckt hadde, brack hy 't, ende seyde, Nemet, etet, dat is mijn lichaem, dat voor u gebroken wort: Doet dat tot myner gedachtenisse. Desgelijks [nam hy] oock den drinckbeker na het eten des Avontmaels, ende seyde, Dese drinckbeker is het Nieuwe Testament in mijnen bloedeGa naar margenooth: Doet dat, soo dickwijls als gy [dien] sult drincken, tot mijner gedachtenisseGa naar margenooti. Want soo dickwijls als gy dit broot sult eten, ende desen drinckbeker sult drincken, so verkondigt den doot des Heeren, tot dat hy komt. Dese toesegginge wert oock verhaelt, door den heyligen Apostel Paulum, daer hy spreeckt: 1 Cor. 10:16, 17. De drinckbeker der dancksegginge, dien wy [danckseggende] segenen, is die niet een gemeynschap des bloets Christi? Het broot dat wy breken, is dat niet een gemeynschap des lichaems Christi? Want één broot [is het], [soo] zijn wy vele één lichaem: dewijle wy alle éénes broot deelachtigh zijn. | |
XXIX. Sondagh.78. Vrage. Wert dan uyt broot ende wijn dat wesentlick lichaem ende bloet Christi? Antw. Neen: Maer gelijckerwijs dat water in den Doop niet in dat bloet Christi verandert wert, noch de afwasschinge der sonden selve is, (daer van het alleen een Goddelick waerteecken ende versekeringe is:) alsoo en wert oock dat broot in 't Avontmael niet dat lichaem Christi selve, hoewel het nae den aert ende eygenschap der SacramentenGa naar margenoota, dat lichaem Christi Iesu genaemt wert.Ga naar margenootb 79. Vrage. Waerom noemt dan Christus, dat broot, sijn lichaem, ende den drinckbeker sijn bloet, ofte het Nieuw Verbont in sijn bloet, ende Paulus de gemeynschap des lichaems ende bloets Christi?Ga naar margenootc Antw. Christus en spreeckt alsoo niet sonder groote oorsake: Namelick, niet alleen om ons daer mede te leeren, dat gelijck als broot ende wijn dit tijtlick leven onderhouden, alsoo oock sijn gekruyste lichaem ende sijn vergoten bloet zy de waerachtige spijse ende dranck, daer door onse zielen ten eeuwigen | |
[pagina 8]
| |
leven gevoedt werdenGa naar margenootd: maer veel meer, om ons door dese sichtbare teeckenen ende panden te versekeren, dat wy soo waerachtelick sijns waren lichaems ende bloets door de werckinge des Heyligen Geests deelachtigh werdenGa naar margenoote, als wy dese heylige waerteeckenen met den lichamelicken monde tot sijner gedachtenisse ontfangenGa naar margenootf; ende dat al sijn lijden ende gehoorsaemheyt, soo sekerlick onse eygen zy, als hadden wy selve in onse eygene persoonen alles geleden, ende Gode voor onse sonden genoegh gedaen.Ga naar margenootg | |
XXX. Sondagh.80. Vrage. Wat onderscheyt is 'er tusschen dat Avontmael des Heeren, ende de Paepsche Misse? Antw. Dat Avontmael des Heeren betuyght ons, dat wy volkomene vergevinge aller sonden hebben, door de eenige offerhande Iesu Christi, die hy selve eenmael aen 't kruys volbracht heeftGa naar margenoota, ende dat wy door den Heyligen Geest Christo werden ingelijftGa naar margenootb, die nu nae sijne menschelicke nature niet op der aerden, maer in den hemel is, ter rechterhant Godts sijns VadersGa naar margenootc, ende wil daer van ons aengebeden zijnGa naar margenootd. Maer de Misse leert, dat de levende ende de doode, niet door dat lijden Christi vergevinge der sonden hebben, ten zy dat Christus nogh dagelicks voor deselve van den Mispriesteren geoffert werden, ende dat Christus lijflick onder de gestalte des broots ende wijns zy, ende daerom oock daer in moet aengebeden worden. Ende alsoo en is de Misse in den gront anders niet, dan een verloocheninge der eeniger offerhande ende lijdens Iesu Christi, ende een vervloeckte afgoderye. 81. Vrage. Voor wien is het Avontmael des Heeren inghestelt? Antw. Voor de geene die henselven van wegen harer sonden mishagen, ende nochtans vertrouwen, dat deselve hen om Christi wille vergeven zijn, ende dat oock de overblijvende swackheyt met sijn lijden ende sterven bedeckt zy: begeeren oock hoe langs hoe meer haer geloove te stercken, ende haer leven te beterenGa naar margenoote. Maer de hypocriten, ende die hen niet met waren herten tot Godt en bekeerenGa naar margenootf, die eten ende drincken henselven het oordeel.Ga naar margenootg. 82. Vrage. Sal men oock die tot desen Avontmale laten komen, die sich met hare bekentenisse ende leven als ongeloovige ende godtloose menschen aenstellen? Antw. Neen: Want alsoo wert dat Verbont Godts ontheyligt, ende sijn toorn over de gantsche gemeynte verwecktGa naar margenooth. Daerom is de Christelicke Kercke schuldigh, nae de ordeninge Christi ende sijner Apostelen, sulcke (tot datse beteringe hares levens bewijsen) door de sleutelen des hemelrijcks uyt te sluyten.Ga naar margenooti | |
XXXI. Sondagh.83. Vrage. Wat zijn de sleutelen des hemelrijcks? Antw. De verkondinge des heyligen EuangeliumsGa naar margenoota, ende de Christelicke ban, ofte uytsluytinge uyt de Christelicke gemeynteGa naar margenootb: door welcke twee stucken het hemelrijck den geloovigen opgedaen, ende den ongeloovigen toegesloten wert.Ga naar margenootc 84. Vrage. Hoe wert dat hemelrijck door de predikinge des heyligen Euangeliums ontsloten ende toegesloten? Antw. Alsoo, als achtervolgende het bevel Christi allen ende een yegelicken geloovigen verkondigt, ende opentlick betuygt wert, dat hen (soo dickwijls als sy de beloftenisse des Euangeliums met waren geloove aennemen) waerachtelick alle hare sonden van Godt, om de verdiensten Christi wille, vergeven zijn: daerentegen allen ongeloovigen, ende die hen niet van herten bekeeren, verkondigt ende betuygt wert, dat de toorn Godts, ende de eeuwige verdoemenis op hen ligget, soo lange als sy haer niet en bekeerenGa naar margenootd: naevolgende welcke getuygenisse des Euangeliums Godt beyde in dit, ende in het toekomende leven oordeelen wil.Ga naar margenoote 85. Vrage. Hoe wert dat hemelryck toegesloten ende ontsloten door den Christelicken ban? Antw. Alsoo, als achtervolgende het bevel Christi, de gene die onder den Christelicken name, onchristelicke leere ofte leven voeren, na datse menigmael broederlick vermaent zijnde, van hare dwalingen ofte schandelick leven niet afstaen willen, der gemeynte, ofte den genen, die van der gemeynte daer toe verordineert zijn, aengebracht werden, Ende so sy nae de vermaninge niet en vragen, van henlieden, door 't verbieden der Sacramenten, uyt de Christelicke gemeynte, ende van Godt selve uyt den Rijcke Christi gesloten werdenGa naar margenootf: ende wederom als lidtmaten Christi ende sijner gemeynte aengenomen, so wanneerse waerachtige beteringe beloven ende bewijsen.Ga naar margenootg |
|