Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
Stem 60. | |
§1Mijn hart, o Hemelmajesteit!
Is tot uw' dienst en lof bereid:
'k Zal zingen voor den Opperheer;
'k Zal psalmen zingen tot zijn eer.
Gij, zachte harp, gij, schelle luit,
Waakt op! dat niets uw klanken stuit';
'k Zal in den dageraad ontwaaken,
En met gezang mijn' God genaaken.
| |
§2Ik zal, o HEER! uw wonderdaên,
Uw' roem den volken doen verstaan:
Want uwe goedertierenheid
Is tot de heemlen uitgebreid;
Uw waarheid heeft noch paal noch perk,
Maar streeft tot aan het hoogste zwerk.
Verhef U bo-
| |
[Folio 65r]
| |
ven 's hemels kringen,
En leer al d'aard uw grootheid zingen.
| |
§3Zoo word' uw dierbaar volk in 't end
Bevrijd van rampspoed en ellend'.
O God! verlos ons door uw hand;
Verhoor ons, zend ons onderstand.
Gij hebt, tot onze vreugd, voorspeld,
En in uw heiligdom gemeld,
Dat Sichem mij zijn' Vorst zou heeten,
En ik het dal van Sukkoth meeten.
PAUZE.
| |
§4Gansch Gilead behoort aan mij;
'k Voer in Manasse heerschappij:
Ik zie hen knielen voor mijn kroon;
Daar 't moedig Efraim mijn' troon
Door zijn geduchte magt versterkt;
En Iudaas wijsheid medewerkt,
Om mijnen zetel vast te zetten,
Door welgeschikt' en schrandre wetten.
| |
§5Gansch Moab buigt zich dienstbaar neêr;
Erkent mij voor zijn' Opperheer;
Daar 't, van zijn' hoogen troon gestort,
Verachtlijk mij ten waschpot wordt.
Ik werp mijn' schoen op Edoms grond,
Op Edom, 't welk mijn magt weêrstond.
'k Iuich over u, o Palestijne!
Als ik in zegepraal verschijne.
| |
§6Wie heeft mij zooveel heils bereid?
Wie is 't, die mij in Edom leidt?
Wie voert mij in een vaste stad?
O God! die ons verstooten hadt;
Gij, die met onze legerschaar
Ten strijd' niet uittoogt in 't gevaar;
O God! wiens gramschap ons deed vreezen,
Wiens gunst ons troost; zult Gij 't niet weezen?
| |
§7O God! die 's lands benaauwdheid ziet,
Red toch uw volk uit zijn verdriet:
Want 's menschen heil is ijdelheid;
Maar als Gods almagt ons geleidt,
Dan doen w' in Hem de kloekste daên,
Zoo dat wij duizenden verslaan:
Want allen, die ons wederstreeven,
Zal Hij vertreeden en doen sneeven.
|
|