Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
Stem 65. | |
§1Geef, Heer, den Koning uwe rechten,
En uw gerechtigheid
Aan 's Konings zoon, om uwe knechten
Te richten met beleid:
Dan zal Hij al uw volk beheeren,
Rechtvaardig, wijs, en zacht;
En uw ellendigen regeeren;
Hun recht doen op hun klagt.
| |
§2De bergen zullen vrede draagen,
De heuvels heilig recht;
Hij zal hun vrolijk op doen daagen
Het heil, hun toegezegd.
't Ellendig volk wordt dan uit lijden
Door zijnen arm gerukt;
Hij zal nooddruftigen bevrijden;
Verbrijzlen, wie verdrukt.
| |
§3Zij zullen U eerbiedig vreezen,
Zoo lang er zon of maan
Bij 't nageslacht ten licht zal weezen,
En op en ondergaan.
Hij zal gelijk zijn aan den regen,
Die daalt op 't laate gras;
Aan droppels, die met milden zegen
Besproeien 't veldgewas.
| |
§4't Rechtvaardig volk zal weelig groeien:
Daar twist en wrok verdwijnt,
Zal alles door den vrede bloeien,
Tot dat geen maan meer schijnt.
Van zee tot zee zal Hij regeeren;
Zoo ver men volkren kent;
Men zal hem van d'Eufraat
| |
[Folio 40v]
| |
vereeren,
Tot aan des aardrijks end.
| |
§5Het woeste volk zal voor Hem knielen:
Zijn vijand lekt het stof;
En Tharsis voert, met rijke kielen,
Geschenken naar zijn hof:
Met giften zullen langs de stroomen
De Koningen der zee,
En Scheba nevens Seba komen,
Hem smeekend' om den vreê.
PAUZE.
| |
§6Ia elk der vorsten zal zich buigen,
En vallen voor Hem neêr;
Al 't heidendom zijn' lof getuigen,
Dienstvaardig tot zijn eer.
't Behoeftig volk, in hunne nooden,
In hun ellend' en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevlooden,
Zal Hij ten redder zijn.
| |
§7Nooddruftigen zal Hij verschoonen;
Aan armen, uit genaê,
Zijn hulpe ter verlossing toonen:
Hij slaat hun zielen gaê,
Als hen geweld en list bestrijden,
Al gaat het nog zoo hoog:
Hun bloed, hun traanen, en hun lijden,
Zijn dierbaar in zijn oog.
| |
§8“Zoo moet' de Koning eeuwig leeven!”
Bidt elk met diep ontzag:
Men zal Hem 't goud van Scheba geeven;
Hem zeegnen dag bij dag.
Is op het land een handvol koren,
Gekoesterd door de zon;
't Zal op 't gebergt geruisch doen hooren
Gelijk de Libanon.
| |
§9De stedelingen zullen bloeien,
Gelijk het malsche kruid;
Zijn naam en roem zal eeuwig groeien.
Ook zal, eeuw in eeuw uit,
Het nageslacht zijn grootheid zingen,
Zoolang het zonlicht schijn':
Hun zal een schat van zegeningen,
In Hem, ten erfdeel zijn.
| |
§10Dan zal, na zooveel gunstbewijzen,
't Gezegend heidendom
't Geluk van dezen Koning prijzen,
Die Davids troon beklom.
Geloofd zij God, dat eeuwig Wezen,
Bekleed met moogendheên;
De HEER, in Israël gepreezen,
Doet wondren, Hij alleen.
| |
§11Zijn naam moet' eeuwig' eer ontvangen;
Men loov' Hem vroeg en spaê:
De weereld hoor', en volg' mijn zangen
Met Amen, Amen, na.
|
|