Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
Stem 31. | |
§1'k Betrouw op U; hoor mijn gebeden:
Dat mij geen schaamt', o HEER!
In eeuwigheid verneêr':
Red mij door uw gerechtigheden:
Bevrijd mij; neig uw ooren:
Verlos mij; wil mij hooren.
| |
§2Wees mij een rots, om in te woonen;
Een schuilplaats, daar mijn hart
Steeds
| |
[Folio 39v]
| |
toevlugt vind' in smart:
Uw hoog bevel zal blijkbaar toonen,
Dat Gij, o groot' Ontfermer!
Mijn burg zijt en beschermer.
| |
§3Bevrijd mij van 't geweld des snooden,
Die 't heilig recht verkracht;
Wiens trotsheid mij veracht.
Ik wacht op U, o God der goden!
Op wien ik vast vertrouwde,
Van dat ik 't licht aanschouwde.
| |
§4Zoo Gij, van dat ik werd gebooren,
Ia, van mijn eerst begin,
Mij niet, uit teedre min,
Hadt ondersteund, 'k waar' lang verlooren:
Dies doe ik, in gezangen,
U steeds mijn' lof ontvangen.
1. PAUZE.
| |
§5'k Was als een wonder in elks oogen;
Doch Gij, mijn Toevlugt, Gij
Stondt mij met sterkte bij:
Laat dan mijn' mond uw' naam verhoogen,
En al mijn levensdagen
Van uwen roem gewaagen.
| |
§6Verwerp mij niet in hooger jaaren:
Laat, bij den ouderdom,
Dien 'k in uw gunst beklom,
Uw voorzorg over mij niet vaaren:
Laat, met de kracht van 't leven,
Uw hulp mij niet begeeven.
| |
§7Hen, die op mijne ziele loeren,
Hoort men, in hunnen raad,
Uit onverzoenbren haat,
Een goddelooze schimptaal voeren,
En, tegen recht, te samen
Mijn' ondergang beraamen.
| |
§8“Ziet, zeggen zij, hij ligt verschooven:
God staat niet aan zijn zij'.
Iaagt, jaagt hem; grijpt hem vrij;
Hij kan geen uitkomst zich belooven.”
O God! toon m' uw ontferming,
En haast U ter bescherming.
| |
§9Doe hen beschaamd staan en bezwijken,
Wier woede mij bestrijdt,
Wier haat mijn rust benijdt:
Doe hen met smaad en schande wijken,
Die tegen mij zich sterken,
En mijne ramp bewerken.
2. PAUZE.
| |
§10Mijn hart zal steeds op U vertrouwen:
Mijn mond vindt, tot uw' lof,
Geduurig ruimer stof,
En zal uw recht en heil ontvouwen;
Schoon ik de reeks dier schatten
Kan tellen noch bevatten.
| |
§11Ik zal blijmoedig henen treeden,
In 's HEEREN moogendheid.
Mijn hart is uitgebreid,
O Heer! om uw gerechtigheden,
Ia die alleen, te prijzen
Op aangenaame wijzen.
| |
§12Gij hebt mij, van mijn kindsche dagen,
Geleid en onderricht:
Nog blijf ik naar mijn' pligt
Van uwe wondren blij gewaagen.
O God! wil mij bewaaren,
Bij 't klimmen mijner jaaren.
| |
§13Blijf mij in mijne grijsheid sterken;
| |
[Folio 40r]
| |
Verkwik mijn' ouderdom:
Bewaak mij van rondom;
Zoo meld' ik dit geslacht uw werken;
Zoo zal 'k uw grootheid zingen
Voor hun nakomelingen.
3. PAUZE.
| |
§14Ik roem, o eeuwig Alvermogen!
'k Roem uw gerechtigheid.
Die zooveel glans verspreidt,
Zoo heerlijk schittert uit den hoogen.
O Heer der legerschaaren!
Wie kan U evenaaren?
| |
§15Gij deedt mij veel benaauwdheid smaaken
En drukkend harteleed;
Maar, tot mijn hulp gereed,
Zult Gij mij weder leevend' maaken,
Mij uit den afgrond trekken,
En met uw vleuglen dekken.
| |
§16Gij zult met luister mij omringen,
Mij troosten in mijn smart:
Dan zal ik, blij van hart,
Met luit en harp uw goedheid zingen,
O heilig Opperwezen,
Door Israël gepreezen!
| |
§17Mijn lippen zullen, juichend, roemen
In psalmen, U gewijd,
Dat Gij mijn Helper zijt:
Mijn tong zal U mijn' Redder noemen;
Uw gunst den godgetrouwen,
Den ganschen dag, ontvouwen.
| |
§18'k Zal uw gerechtigheid verheffen,
Die mij in eer herstelt,
Die al mijn haaters velt.
'k Zie hen door schand' en schaamte treffen;
Ik zie hen schaamrood vlugten,
Die mijne ziel doen zuchten.
|
|