Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1De HEER is groot; elk zing' zijn' lof
In Salems stad en tempelhof,
Daar onze God, bij zuivre toonen,
Op zijnen heilgen berg wil woonen.
Hoe schoon, hoe welgelegen,
Wat vreugd voor d'aard, wat zegen,
Is Sions berg! hoe grootsch, hoe blij,
Hoe heerlijk aan de noorder zij'!
Wie is 't, die niet de Godstad roemt,
De Stad des grooten Konings noemt?
| |
§2In haar paleizen vestigt God
Zijn' troon, wordt daar erkend een slot
En hoog vertrek voor 't volk te weezen:
Geen vorsten heeft men daar te vreezen.
Pas hadden zij, verbonden,
Den togt zich onderwonden;
Pas hadden zij de Stad in 't oog,
Of hun verwondring steeg zoo hoog,
Dat Sion slechts van ver te zien
Hen straks van schrik te rug deed vliên.
| |
§3Daar greep hen beeving aan, vervaard,
Vol smert, gelijk een vrouw, die baart.
Zoo doet G' een' oostenwind de kielen
Van Tharsis vloot in zee vernielen.
Wij zagen, 't geen onz' ooren
Voorheen slechts mogten hooren,
In deze stad, den troon der eer,
Van God der legerschaaren HEER;
Hij zal, door magt en kloeke daên,
In eeuwigheid haar vast doen staan.
| |
[Folio 27r]
| |
PAUZE.
| |
§4Wij, o verheven Majesteit!
Gedenken uw weldaadigheid,
In 't midden van uw heilge wooning.
Gelijk uw naam is, groote Koning,
Bij ons te recht gepreezen,
Zoo is uw roem gereezen,
En bij de volken zeer vermaard,
Tot aan het uiterst eind der aard.
Uw rechtehand, die 't kwaad niet duldt,
Is met gerechtigheid vervuld.
| |
§5Dat Sions berg weêrgalm' van vreugd;
Laat Iudaas dochters zijn verheugd;
Wijl Gij haar' vijand sloegt in 't strijden.
Gaat Sion rond aan alle zijden;
Telt al de vestingwerken
En torens, die 't versterken;
Ia ziet, met een oplettend oog,
Paleizen steigren hemelhoog,
En stout verduuren al 't geweld,
Opdat gij 't aan uw kroost vertelt.
| |
§6Want deze God is onze God;
Hij is ons deel, ons zalig lot,
Door tijd noch eeuwigheid te scheiden:
Ter dood toe zal Hij ons geleiden.
|
|