Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik

nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik

De 47. Psalm.

§1

Juicht, o volken! juicht;
Handklapt, en betuigt
Onzen God uw vreugd:
Weest te saam verheugd.
Zingt des Hoogsten eer;
Buigt u voor Hem neer.
Alles ducht zijn kracht:
Alles vreest zijn magt:
Zijne Majesteit
Maakt haar heerlijkheid,
Over 't rond der aard,
Wijd en zijd vermaard.

§2

Naar Gods wijs bestel,
Op Gods hoog bevel,
Slaan wij, door zijn

[fol. 26v]

 

hand,

 

Volken aan den band,

 

Die, door ons verneêrd,

 

Door ons overheerd,

 

Strekken tot een blijk

 

Hoe Hij, liefderijk,

 

Aan zijn woord gedenkt;

 

D'erfenis ons schenkt,

 

Iakobs heerlijkheid,

 

Aan hem toegezeid.

§3

God vaart, voor het oog,
Met gejuich omhoog:
't Schel bazuingeluid
Galmt Gods glorie uit.
Heft den lofzang aan;
Zingt zijn wonderdaên;
Zingt de schoonste stof;
Zingt des Konings lof,
Met een' zuivren galm,
Met een' blijden psalm:
Hij, de Vorst der aard,
Is die hulde waard.

§4

Zingt des Hoogsten eer,
Opdat ieder leer',
Hoe Hij heerscht alom
Over 't heidendom;
Hoe Hij van zijn' troon
Geeft zijn rijksgeboôn,
Daar het al voor bukt.
Eedlen, gansch verrukt,
Nu hun 't godlijk licht
Straalt in 't aangezicht,
Deelen in ons lot,
Eeren Abrans God.

§5

D'Eersten van den Staat,
Die den onderzaat,
Naar Gods wijze wet,
Zijn ten schild gezet,
Eeren 's Hoogsten magt.
God munt uit in kracht.