Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1Wat drift beheerscht het woedend heidendom,
En heeft het hart der volken ingenoomen?
De koningen verheffen zich alom;
De vorsten zijn vermetel saamgekomen,
Om God, den HEER, zelfs naar de kroon te steeken,
En tegen zijn' Gezalfden op te staan.
Zij spreeken saam: “Laat ons hun banden breeken,
En van hun juk en touwen ons ontslaan!”
| |
§2Maar d'Opperheer, die zijn' geduchten stoel
Op starren sticht, en grondvest op de wolken,
Zal lachen met dat vruchteloos gewoel,
En spotten met den waan der dwaaze volken.
God zal zijn wraak ontdekken voor hun oogen;
Straks gloeit de lucht door
| |
[Folio 1v]
| |
't vlammend bliksemlicht:
't Is God, die spreekt; Hij dondert uit den hoogen,
En jaagt den schrik zijn' haatren in 't gezicht.
| |
§3“Durft gij bestaan te twisten met mijn kracht?
Zal nietig stof mij 't hoog gezag ontwringen,
Of weêrstand biên aan mijn geduchte magt?
Ontziet mijn' toorn, verdoolde stervelingen!
Gij zult vergeefs mijn rijksbestel weêrstreeven:
Mijn Koning is gezalfd door mijn beleid:
Hij, door mijn hand op Sions troon verheven,
Heerscht op den berg van mijne heiligheid.”
PAUZE.
| |
§4En ik, die Vorst, met zoo veel magt bedeeld,
Zal Gods besluit aan 't weereldrond doen hooren.
Hij sprak tot mij: “'k Heb heden U geteeld:
Gij zijt mijn Zoon; Gij zijt mijn eengebooren.
Zeg vrij uw eisch; ik zal uw magt verhoogen,
Op dat uw naam alom ontzaglijk zij;
Het heidendom ligg' voor uw' stoel geboogen,
En 't eind der aard erkenn' uw heerschappij!
| |
§5Uw ijzren staf, die al hun magt verplet,
Maak' hen eerlang eerbiedig' onderzaaten,
En noodzaak' hen te buigen voor uw wet,
Of slaa z' aan gruis, als pottebakkers vaten!”
O Vorsten! wilt de wet der wijsheid hooren,
Eer gij God zelv' en zijn' Gezalfden hoont:
O Rechters, tot den stoel der eer gekooren!
Verdraagt zijn tucht, die u zijn liefde toont.
| |
§6Vreest 's HEEREN magt, en dient zijn majesteit;
Iuicht, beevend op 't gezicht van zijn vermogen,
En kust den Zoon, van ouds u toegezeid,
Eer u zijn toorn verdelg' voor aller oogen;
U op uw' weg tot stof doe wederkeeren,
Wanneer zijn wraak, getergd door uw gedrag,
U, onverhoeds, zou door haar' gloed verteeren,
Tot staaving van zijn lang gehoond gezag.
| |
§7Welzalig zij, die, naar zijn reine leer,
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen;
Die Sions Vorst erkennen voor hunn' HEER!
Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen!
|
|