Den Bloem-hof van de Nederlantsche Jeught beplant met uijtgelesene Elegien, Sonnetten, Epithalamien, en gesangen etc(1608)–Anoniem Bloemhof van de Nederlandtsche ieught– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Sonnet Gesicht niet meer geschicht, maer tvvee vergulden Sterren, Sterren die claerder zijn dan selfs de volle Maen, Bestraelt (eylaes) mijn siel, of t' is met my ghedaen, Beschijnt (eylaes) mijn hert, ten minsten eens van verren. Van verren o mijn lief, vvant so vvy niet en derren Ons ooghen op den dach, recht inde Sonne slaen, Hoe soude doch mijn siel, recht tegen connen gaen Dat licht dat niet alleen mijn sinnen can vervverren. Maer selfs mijn hert ontsteect in een soo vvreeden vyer, Doch blyft my even by, vvant als der menschen ooghen Een droeve duysternis geduerichlijcken doogen, Soo langh de son haer hooft en Stralen houdt van hier: soo vvaer het ooc met my, en had ic niet het licht Dat uyt u aenschijn comt, en goddelick ghesicht. Vorige Volgende