Den blijden-wegh tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt
(1645)–Anoniem Blijden-weg tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt– Auteursrechtvrijvermeerdert met vele nieuwe leysenen, lof-sanghen ende gheestelijcke liedekens
[pagina 199]
| |
Op de wijse: O saligh Heyligh Betlehem.
IErusalem ghy schoone stadt
Hoe staet ghy Bruyt in mijn behaghen
Mijn ooghen maeckt ghy dick soo nat,
Mijn hert doet ghy naer u jaghen.
Want boven alle schoonheyt schoon
Zijt ghy van buyten en van binnen,
Soo dat tot uwen lof ydoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinen.
O gulde Son, o silvere Maen!
O Sterkens blincken d'als Robijnen
Maer die daer binnen eens mocht gaen
Duyst Sonne sou hy vinden schijnen.
Schoon Vader lant schoon Vader lant
Gods alder triumphansten throone
In u is rijckdom abundant,
O saligh die u krijght ten loone.
V muren sijn van goude fijn,
Bestroyt met peerlen sijn u straten,
In u en is gheen Sonneschijn,
Want ghy schijnt selver boven maten.
Hoe schoon blinckt daer den diamant
Hoe soetkens lacchen Seraphiren
Oock den Kerbonkel triumphant
Geeft licht in duysentigh manieren.
Tapijtssery en isser niet,
Dit sijn Ierusalems tapijten:
De motten doense gheen verdriet,
Den tijdt en canse oock niet verslijten.
| |
[pagina 200]
| |
O schoon Syon mijn liefste lief
Ghy hebt berooft alle mijn sinnen:
Maer desen roof doet my gherief
Nu sal ick u alleen beminnen.
Dus roept mijn siel o Heer wanneer
O wanneer sal ick van hier scheyden
Naer u soo haeck ick even seer,
Al wilt het vleesch my neerwaerts leyden.
Ick ben hier in het tranen dal,
Den hooghen Thabor is daer boven
Och laet my met u vrienden al
V majesteyt eens saligh loven.
|
|