Den blijden-wegh tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt
(1645)–Anoniem Blijden-weg tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt– Auteursrechtvrijvermeerdert met vele nieuwe leysenen, lof-sanghen ende gheestelijcke liedekens
Op de wijse: Mijn oogskens, weenen, mijn hert moet.
DEvote herte wilt vreughden rapen,
Aen siet Gods schepsel int aertsche pleyn
Hoe schoon en konstigh dat is gheschapen,
Denct hoe schoon moet dan den Schepper zijn.
Aensiet de cruyden seer groen uyt-spruyten,
Die daer ghenesen sieckte en pijn,
Aensiet haer schoonheyt en haer virtuyten,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper sijn.
Aensiet de Lelien vol soete reucken,
Tymis, Lavender, Roosemarijn,
Aensiet de Rooskens seer wijt ontloken,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper sijn.
Siet alle de Blomkens met goet verstande,
Vol soete reucken en medecijn:
Siet haer coleuren menichderhande,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper sijn.
Aensiet de Boomen met all' haer vruchten,
En de wijngaerden met haeren wijn,
Aensiet de voegelkens hooch inder luchten,
Denckt hoe schoon moet haren schepper sijn.
Siet de gesteenten van grooter weerden,
Die klaerder blincken dan kristalijn,
Siet alle schoonheyt op deser eerden,
| |
[pagina 110]
| |
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Aensiet de menschen schoon van lichame
Fraey van fatsoen en leden fijn,
Suyver van aensicht ooghen bequame,
Denct hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Aensiet de Son en Maen ten toone
Aensiet de Sterren van claren schijn,
Siet hoe sy blincken aen 's Hemels troone,
Denct hoe schoon moet haeren Schepper zijn.
Siet ghy de Werelt hier vol coragie,
Wiltse versmaden ghelijck fenijn,
Siet ghy haer schoonheyt en haer cieragie,
Denckt hoe schoon sal't inden Hemel zijn.
Hoort ghy konstich op Orghelen spelen,
Op instrumenten musicael divijn,
Hoort ghy oock singhen met soete kelen,
Denckt hoe soet t'sal inden Hemel zijn.
Hoort alle vreught, diemen mach bedrijven,
Hy kan maer dueren een cort termijn
Denckt op de vreucht die eeuwich sal blijven,
Voor haar die inden Hemel zijn.
Laet ons de Wereldt heel versaecken,
Met al haer boosheyt nae Godts doctrijn,
Soo sullen wy inden Hemel smaecken,
Hoe soet en schoon dat daer sal zijn.
Loff zy den Schepper der creaturen,
Die alle dinghen gheschapen heeft,
Glorie sy hem tot alle uren,
Die t' onderhout en sijn voetsel gheeft.
|
|