Den blijden-wegh tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt
(1645)–Anoniem Blijden-weg tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt– Auteursrechtvrijvermeerdert met vele nieuwe leysenen, lof-sanghen ende gheestelijcke liedekens
Op de wijse: De werelt heeft mijn hert ghestolen.
LAet vaeren, mensch, u quade wercken
Doet op u ooghen, en wilt mercken
Wat schade dat de ziele lijdt,
Dit doodt-sonden niet en mijdt.
Een Sondaer, vyandt Godts almachtich,
Ist lijden Christi niet deelachtich,
Den heylighen Geest van hem vliet
Sijn eerste deughden gaen te niet.
Hy can het rijck Godts niet be-erven
De rust sijns herten moet hy derven
Die eerst van God wel was bemindt
Wert door de sond een duyvels kint.
Seer qualijck kan hy hem begheven
Tot beternisse van sijn leven:
| |
[pagina 72]
| |
Ia comt door ghewoonte groot,
Dat hy schier sonde, doet uyt noot.
O groot verlies! O groote schade!,
Als des hoochste Godts ghenade
Gods vrientschap, en bermherticheyt
Moet derven om een sondigh feyt.
Een doodssond' comt de ziel vermoorden,
O grouwel! Alleen dese woorden
Behooren soo op't herte te slaen,
Als oft den donderslagh quam aen.
Wat tonghe sou konnen vertellen
Hoe groot dat is de pijn der hellen
Daer een sondaer soo ras na loopt,
Die sijn siel om ghenucht verkoopt.
Een mensch, gemaeckt van slijck en eerden,
Een stinckend' vat van gheender weerden
Hoe derf hy Godt het hooghste goet
Vergrammen met een vrijen moet.
Och hoe kan gherustigh slaepen
Die den Heer, die't al heeft gheschapen
Door sijn misdaet vertoorent heeft?
Och! Hoe komt dat hy niet en beeft?
Die Enghelen, die met ghedachten
Naer d'eere Godts maer eens en trachten,
Heeft Godt den Heer eeuwelijck
Versooten wt sijn Hemelrijck.
Adam om die verbode vruchte
Wt t'Paradijs als ballinck, vluchte
En Sodoma, met d'ander landt,
Is om de sonde gantsch verbrandt.
| |
[pagina 73]
| |
Wat meyndy dat God u sal spaeren,
Die in u sondenlanghe jaren
Vervult, en dickwils die verhaelt:
Noch noyt u schulden hebt betaelt?
Godt heeft sijn Soon om uwe sonden
Doen lijden, cruycen, en doorwonden:
Soo dit een groen hout gheschiet?
Wat sal dan lijden 't dorre riet.
Dus wilt van sonden voorts ophouwen,
Wilt, als een pest de sonden schouwen
En betert soo u leven hier,
Dat ghy ontgaet het eeuwigh vier.
|
|