| |
| |
| |
Aanteekeningen
| |
| |
Aanteekeningen op ‘Die eerste Bliscap’
Opschrift: |
Dierste prologhe. Er is geen tweede prologhe, er is er ook nooit een geweest. Alle gevoel voor de beteekenis van prologhe was blijkbaar reeds zoek; men moet het woord opvatten niet in den zin van ‘voor afspraak’, maar in dien van: bericht, mededeeling. Dierste prologhe staat evenvoudig tegenover n a prologhe. Evenzoo in de Sevenste Bliscap en in Tspel van den heiligen sacramente van der Nyeuwer vaert. |
|
8-10. |
Zie de inleiding, blz. xxi vlg. |
|
9 |
Charloot = fr. Charlot, een afleiding met diminutieve beteekenis van Charles. Verg. Bernadot, Denisot, Henriot, Jacquot, Pierrot, enz. Vandaar Charlotte. |
|
29-32 |
dat lieflijc beelde lofsam Dwelc hier noch opten Savel steet enz. Zinspeling op een beeldje van Onze Lieve Vrouw met het Kind, Onze Lieve Vrouw opt Staeksken genaamd, dat in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ten-Zavel bewaard werd. Dat beeldje zou, volgens een overlevering die bij alle latere geschiedschrijvers van Brussel geboekt staat, in 1348, 's Zondags vóór Pinksteren, uit de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-op-'t Staeksken te Antwerpen naar de O.-L.-Vrouwekerk opten savel te Brussel overgebracht zijn door zekere Beatrijs Soetkens, nog wel op last van de H. Maagd zelve, die aan het vrouwtje in haar droom verschenen was, - een overlevering die trouwens volkomen apocrief schijnt te zijnGa naar voetnoot1). Het jaargetijde dezer overdracht werd sedert geregeld gevierd met een luisterrijke, solemneele processie, bekend en beroemd geworden als de (Brusselsche) Ommegang, die daarenboven sedert 1448 door de vertooning van een der zeven Bliscappen van Maria opgeluisterd werd (zie boven, Inleiding, blz. xxii vlg).
De Zavel, een heuveltje aan den zuidwestelijken kant van Brussel, werd door den bouw van de door het gilde der voet- |
| |
| |
|
boogschutters in 1304 gestichte, aan O.L. Vrouw toegewijde kerk in tweeën verdeeld. Het noordelijk gedeelte, sedert lang de Groote Zavel genoemd, is nog altijd een der bekendste en populairste marktpleinen van Brussel; het zuidelijk gedeelte, de Kleine Zavel, was oorspronkelijk het bij Onze-Lieve-Vrouw-ten-Zavel behoorende kerkhof; na 1864 werd het herschapen in het bekende fraaie, voorname square. Op den top van den heuvel staat het paleis van Lamoraal van Egmont (wiens standbeeld, met dat van den Graaf van Hoorne, in de square staat), dat later is overgegaan in 't bezit van het huis van Arenberg, geheel Europa door beroemd om zijn verzameling schilderijen en kunstwerken van allerlei slag; na den ‘wereldoorlog’ werd het gebouw met ap- en dependenties aangekocht door de stad Brussel. Zie de Inleiding, blz. xii; Henne et Wauters, Histoire de la ville de Bruxelles, dl. 1, blz. 109 vlgg.; dl. 3, blz. 400-415; H. Hymans, Les villes d'art célèbres. Bruxelles. Deuxième éd. (Paris, 1926), blz. 103-110. |
|
34 |
tresorie, op Maria toegepast, ook in vss. 2048 en 2052.
Evenzoo in de Sevenste Bliscap, vs. 63: O hoge... maget vrye, tresoer daer alder werelt scat in lach besloten. S. Bernardus zegt van Maria: Tu praeclarus Es thesaurus Omnium charismatum.
Zie over de vele eerenamen van Maria: Anselm Salzer, Die Sinnbilder und Beiworte Mariens in der deutschen Literatur und lateinischen Hymnenpoesie des Mittelalters. Linz, 1886. Zeer verspreid was, in de 15de eeuw, een lijst van lxxij namen der maget de welke haer waren toe ghescreven biden Heligen Geest, een aflaatgebed, dat ook in 't Middelnederlandsch vaak voorkomt. Zie b.v. een tekst bij K. de Gheldere, Dietsce Rime (Brugge, 1896), blz. 52-53. |
|
35 |
speelwijs: in den vorm van een spel.
Andere dergelijke formaties: hoepwijs, crucewijs, padden-, pant-, rinc-, sterrewijs, trapwijs, naast de gewone constructie: een genitief bij (ge) wise. |
|
36 |
gescye = geschiedde. |
|
37-38 |
onbesmet is bepaling van gesteldheid bij Maria, niet bij ‘Gods sone’: ‘terwijl ze onbesmet, zuiver, bleef’. Zie verder de aanteekening bij vs. 1744. |
|
39 |
Ende loste ons vanden ewigen strie: nl. met den duivel, dus uit de hel. Door den dood van Jezus aan het kruis heeft de mensch niet alleen het recht op den hemel teruggekregen. |
| |
| |
|
Jezus heeft ook voldaan voor al onze andere zonden, waardoor wij uit de macht van den duivel verlost zijn. |
|
40 |
by singels salute = met den groet des engels, de ‘engelsche groetenis’, de ‘boodschap’ (zie beneden vs. 45) aan Maria: Ave Maria, gracia plena, dominus tecum. |
|
42 |
Sonder verlet = zonder iets over te slaan. |
|
43 |
wier d.i. wi + er. |
|
43 |
ter stat beveelne. Zie de Inleiding, blz. xxii vlg. |
|
47 |
behouwe uit behoude, van behout. |
|
49-50 |
wi laten overlien Lucifers val enz. Waarschijnlijk ganschelijk geen overbodig excuus! Lucifer's val en proces komen in meer dan één mysteriespel vóór, ook in de Nederlanden (zie b.v. E. Soens, De Rol van het Booze Beginsel op het Middeleeuwsch Tooneel, Gent, 1893, blz. 19 vlgg.), en gaf 't publiek heel wat te zien, dat de toeschouwers bij deze Bliscap misten. - J.F. Willems heeft val wat al te letterlijk opgevat: ‘dikwyls brak, by dergelyke evolutie, de een of andere zyn been; en het was misschien om die reden dat men.... goedvond dien val weg te laten’, Belgisch Museum, dl. 9 (1845), blz. 57. J. van Mierlo Jun., Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche Letterkunde (Antw., Brussel, Leuven, 1928), blz. 326, heeft J.F. Willems' onderstelling voor eigen rekening overgenomen. |
|
50 |
met sijnre partien d.i. met zijn aanhang, met zijn volgelingen. Zoo ook: van Cristus pertyen, Jan van Boendale, Lekensp. II, 45, 73. |
|
51 |
gesciet = geschiedde. |
|
54 |
Om een gepeys waest, sonder daet. Lucifer misdeed immers door hoogmoed. Zie echter ook de aanteekening bij vs. 101. |
|
58 |
de d.i. dee (uit dede), zooals nu nog in de volkstaal: zie dee in vs. 62. |
|
63 |
donbesmette zeborie. Verg. de aant. bij vs. 1744. - zeborie: een der vele eerenamen van Maria. Zie de aanteekening bij vs. 34. |
|
78 |
t boeck des levens = liber vitae: het boek waarin, volgens |
| |
| |
|
Exod. 32, 32; Psalm 69, 29; Luc. 10, 20 en Openb. 3, 5; 13, 8; 17, 8; 20, 12; 21, 27 de namen geschreven staan van hen die ‘eeuwig leven’ zullen. |
|
101 |
bi nide ende bi hoverden. Dat Lucifer's val te wijten was aan zijn afgunst van Adam - want in die beteekenis is nijt in de Eerste Bliscap stellig op te vatten - was de leer der oudste kerkvaders. Pas Origenes leert dat Satan zich door hoogmoed van den goeden weg liet afbrengen, welke leer die der Kerk werd (verg. Joseph Turmel, Histoire du diable, Paris, 1931, blz. 19-26). De dichter van de Eerste Bliscap schijnt dus een wél geleerd clerc te zijn geweest. |
|
127 |
de stoele daer wi als ingele saten. De duivels zijn immers gevallen engelen; zij waren zelfs de eersten onder de engelen. |
|
140 |
Biden serpente dat onbevlect nu bi haer es. De slang was nog steeds aan de andere dieren des velds gelijk. Zie Genesis III, 1. |
|
144 |
By dien, met behulp van dezen, t.w. van ‘den serpente’. |
|
147 |
Scoey = schooi! van schooien = gaan, zich wegpakken. Zie Verdam, Mnl. Wdb. |
|
148 |
den besten sin = het beste plan.
Nu nog zegt men immers: van zin zijn = plan hebben. |
|
150 |
Der ganser hellen: datief. |
|
151 |
Dits wech = dit is voorbij, - afgedaan. Hier behoort men zich een verandering van tooneel voor te stellen, maar ook niets meer. De bewering van G. Kalff, Gesch. d. Nederl. Letterk. dl. 2, blz. 366, dat dits wech een der uitdrukkingen is, waardoor het heengaan van een personage wordt aangekondigd, is kennelijk verkeerd: dits wech is geen didascalie als dapostelen wat inne, maar wordt door den speler gesproken. Waarschijnlijk is Kalff op een dwaalspoor gebracht door de wijsheid van Moltzer, die dits wech verklaart als ‘dezen weg uit’. |
|
154 |
sonder lac behoort, naar 't oordeel van Verdam, Mnl. Wdb. 4, 66 bij vroude (dat volgt). Het lijkt meer voor de hand te liggen, er een bijwoordelijke bepaling bij verdienen in te zien. |
|
157 |
laet geworden = laat gebeuren! wacht even! |
| |
| |
162 |
reyn int becliven. Het bnw. reine wordt in beide Bliscappen op tweeërlei wijze geconstrueerd,
1) met in: Eerste Bliscap, vs. 162 reyn int becliven; 264 reyn int behagen; 684 reyn int gescien; - Sevenste Bliscap, vs. 1329 reyn int behagen.
2) met van: Eerste Bliscap, vs. 195 reyn van bestiere; 1863 reyn van gedachte. - Sevenste Bliscap, vs. 369 rein van behage; 416 reyne van gedachte; 536 reyn van aenscouwe; 1652 reyn van bestiere. |
|
173 |
Ochtse Adaem nutte = Indien Adam ze nuttigde. |
|
195 |
reyn van bestiere: volgens Verdam, Mnl. Wdb. 6, 1222 = ‘de onzondige albestuurder’. Het is twijfelachtig of dat wel juist is. In de Sevenste Bliscap, vs. 1652 wordt reyn van bestiere gezegd van Maria, die men toch niet de ‘onzondige albestuurster’ zou kunnen noemen. Rein beteekent hier dus wel niet ‘onzondig’; veeleer: onberispelijk, t.w. in zijn handelingen. |
|
203 |
dat u ewelic steet te levene. Zie Verdam, Mnl. Wdb. 7, 1883. Staen te = een futurum, dat dan ook volgt. |
|
204/205 |
hoe ende watte van allen wijsheden = het hoe en het waarom. |
|
216/217 |
meere, die emmer geproeft Moet sijn = tijding, die in elk geval dient onderzocht. |
|
223 |
Tuwer liefden = uit liefde tot U, om uwentwil. |
|
229 |
doyt = doe het. Verg. Verdam, Mnl. Wdb. dl. 1, 228, op doeyen. |
232 |
sonder genoet wordt door Verdam, Mnl. Wdb. 2, 1448/1449 bij de here gerekend, dus = de eenige God. |
|
236 |
Maer enz.: indien wij maar nooit iets tegen 't gebod deden? |
|
247 |
In contrarien = in verschil van gevoelen, in vijandigheid. Verg. Verdam, Mnl. Wdb. i.v. Contrarie, znw. |
|
248 |
tsier lieften: Zie Verdam, Mnl. Wdb. 4, 549, op het tweede artikel Liefte. |
|
256 |
laet = laet het. |
| |
| |
258 |
Naar Exod. 3, 14. |
|
260 |
op rechtverdicheit gescepen = op rechtvaardigheid ‘gebaseerd’. |
|
264 |
reyn int behagen. Evenzoo in de Sevenste Bliscap vs. 1329, maar in vs. 369: reyn van behage. Zie boven bij vs. 162. |
|
270 |
in my = tegen mij. Zie Mnl. Wdb. 3, 823, i.v. In, 6). |
|
273 |
Mids dat ic naect dus ben. Deze woorden en de voorafgaande tooneelaanwijzing zijn geen strikt bewijs, dat Adam en Eva geheel bloot ten tooneele verschenen; het kan ook, dat ze alleen maar in hun hemd waren. Verg. G. Cohen, Histoire de la mise en scène dans le théâtre religieux français du moyen age. Nouvelle édition (Paris, 1926), p. 231 en l. |
|
|
Tooneelaanwijzing na vss. 257, 340, 379, 615, 961, 1654, 1755 enz.: Selete, andere vorm van sileteGa naar voetnoot1), imperatief meervoud van lat. silere = zwijgen; letterlijk dus: zwijgt. In die letterlijke beteekenis komt silete dan ook herhaaldelijk voor; zie b.v. de Altteutsche Schauspiele herausgegeben von F.J. Mone (Leipzig, 1841), blz. 65, 76, 113, 120; Schauspiele des Mittelalters... von F.J. Mone (Karlsruhe, 1846), dl. 1, blz. 75, 80, 84, 95, 113, 254; dl. 2, blz. 41; Alsfelder Passionsspiel,... herausgegeben von C.W.M. Grein (Cassel, 1874), blz. 1, 39, 51, 65, 96, 132, 232. Daaronder zijn zeer praegnante didascalieën, b.v. silete, silete, silentium habete, bij Mone, Schauspiele des Mittelalters, dl. 1, blz. 254; angelus venit cantando: silete, milites, silete, quoniam destructor inferni dormit quiete, bij Grein, a.w. blz. 220; Incipit ordo sive registrum de passione domini. Primo igitur persone ad loca sua cum instrumentis musicalibus et clangore tubarum sollempniter deducantur. Quo peracto surgant pueri clamantes: Silete, siletel in de Frankfurter Dirigierrolle, bij R. Froning, Das Drama des Mittelalters, blz. 340. Verder verklaard als: ‘plotselijke stilte’, door E. Soens, Rol van het Booze Beginsel, blz. 29; als: ‘rustpunt’,
door Verdam, Mnl. Wdb. dl. 7, 948; J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland (Groningen, 1904), dl. 1, blz. 66; zelfs als: vertooning van tableaux vivants of pantomimes, in tegenstelling met de pausa, die een muziekstuk zou aanduiden: in de |
| |
| |
|
Sevenste Bliscap ‘vinden wij dat Selete (vooral) gebruikt waar nieuwe sprekers moeten opkomen, waarbij ook meestal de plaats der handeling verandert’, meent P. Leendertz, Middelnederlandsche Dramatische Poëzie (Leiden, z.j. [1907]), blz. lxxxviii vlgg. ‘Dit selete, oorspronkelijk eene aanmaning tot het publiek om stilte te krijgen, kreeg langzamerhand de beteekenis van pauze, van de pauze namelijk waarbinnen de “tooch” ter beschouwing werd gegeven. Daar nu de gewoonte medebracht in die pauze muziek te maken, kon men er toe komen de begrippen pauze en muziek te vereenzelvigen’. Aldus G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, dl. 2, blz. 369. Dat alles is slechts betrekkelijk juist. Met selete, silete wordt bedoeld: het aankondigen, met trompetgeschal, dat een belangrijke personage zal optreden of invallen, en, nog meer in 't algemeen: muziekstuk, een musikaal intermezzo.
Dat blijkt duidelijk uit de tooneelaanwijzingen in de Fransche mysteriespelen (waarmede de twee Nederlandsche Bliscappen in 't nauwste verband staan!), b.v. Silete de tous les instruments du jeu... lors on sonne dessus le temple timbres et trompettes... de tous les instrumens du jeu soit joué beau silete (aangehaald door G. Cohen, Histoire de la mise en scène enz. blz. 138; zie ook blz. 173, 174 en xxxii-xxxiii). In een der handschriften van het passiespel van Arnoul Greban leest men zelfs: silete de canons et de tonnerres (zie P. Champion, Histoire poétique du XVe siècle, t. II, p. 176). In het passiespel in 1501 te Bergen opgevoerd: s'il (t.w. God) est trop loing, silete; puis quant il (t.w. Noé) a fait son oraison, on chante en Paradis ung silete, ou on joue des menestreux ou de quelque instrument ou poze d'orghes; pose de menestreux, pose de canchons (G. Cohen, Le Livre de conduite du régisseur et le compte des dépenses pour le mystère de la passion joué à Mons en 1501. Paris, 1925, p. xcv vlg.).
Maar ook uit de Eerste Bliscap zelf blijkt deze beteekenis. Na vers 342 staat immers: selete sanc of spel, d.w.z. zang of muziek, niet: dat de ‘pauzes (werden aangevuld door ‘sanc of spel’ (Worp, t.a.p.).
Na vs. 916 staat alleen sanc of spel, maar een andere hand heeft er bijgeschreven: Silete.
Dat selete niet tegenover pause staat, maar dat beide termen, alsook spel, volkomen synoniem zijn, blijkt uit: selete cort, na vs. 257; selete opt cortste, na vs. 961; maar: pause cort, na vs. 2012. Aan het selete sanc of spel na vs. 342 beantwoordt Pause sanc of spel na vs. 1585; tegenover selete opt cortste na vs. 961 staat spel opt lanxste na vs. 1545.
Deze synonymie verklaart het men speelt pause in het Spel der vijf vroede en der vijf dwaze maagden, blz. 40; het op- |
| |
| |
|
schrift van het laatste huis (mansion) rechts van het Valencijnsche tooneel van 1547 in het handschrift van James de Rothschild: Lieu pour iouer silete; en waarschijnlijk ook het Pueri cantant Silete (cum ricmo) in het Weener passiespel (zie b.v. R. Froning, Das Drama des Mittelalters (Stuttgart, z.j.), blz. 306, 315, 323). |
|
273 |
int clare = zooals maar al te duidelijk te zien is? |
|
280 |
De beteekenis van dit vers kan niet veel anders zijn dan: het serpent heeft mij door zijn raad op een dwaalweg gebracht. Maar 't is niet heel duidelijk hoe men daartoe komen moet. Aangezien het znw. waen altijd manlijk is, hebben we hier wellicht te doen met een infinitief *waen naast wanen, zoodat int waen dan zou beteekenen: in mijn denken, in mijn meening. Verg. Verdam, Mnl. Wdb. 9, 1526. |
|
283-288. |
Zie Genesis, hoofdst. III. |
|
291 |
In arbeide = in barensweeën. |
|
292 |
sonder fijn = zonder einde. |
|
302 |
vornoemt. Het eenvoudigste zal wel zijn, hierin een der vele stoplappen te zien, waaraan het stuk zoo rijk is. Het maakt nauwelijks verschil, of men vornoemt doodgewoon met boven genoemd vertaalt, dan wel met name, in het bijzonder zooals Verdam, Mnl. Wdb. 9, 1046 onder vernoemen = met name noemen oppert. |
|
308 |
beweerte doen = afweren. |
|
316 |
lee, evenals beneden vs. 649, uit lede, znw. vr., niet uit leet. Verg. Verdam, Mnl. Wdb. dl. 4, 228. i.v. Lede, 1e art. |
|
320 |
sonder enege enz.: Bedoeld zijn Enoch en Helias.
volwerken hier veelmeer vervullen, verwezenlijken dan voleindigen. |
|
328 |
Ghi hadt te wensche al uwen cuere = ‘gij hadt uwe keuze slechts voor het wenschen, volop van al wat gij maar kondt verlangen of kiezen’ (Verdam, Mnl. Wdb. 3, 1896). |
|
339 |
begripen = omvatten? |
340 |
eer oude plach = eer de (hooge) ouderdom plach te bestaan. |
|
341 |
u vloet, t.w. der genade. |
| |
| |
347 |
hem houden: niet veel meer dan blijven, dat volgt. |
|
353 |
ontlijft: dood, levenloos, t.w. zedelijk. |
|
368 |
onversien: onberaden, zonder vooruit te zien. |
|
408 |
int lijf = in zijn (onder)lijf. |
|
414 |
gecroent bliven = regeeren, heerschen. |
|
418 |
pittereren. Van dit woord is in het Middelnederlandsch nog geen ander voorbeeld bekend. De bedoeling schijnt hier te zijn: het op iemand gemunt hebben, op iemand hakken. Verg. Verdam, Mnl. Wdb. 6, 389 i.v., die meent dat het door J.F. Willems ‘aangehaalde impetreeren’ en het door Moltzer vragenderwijs te berde gebrachte empieteeren ‘ter verklaring niet dienen’ kunnen, en dat ‘het woord wel zal bedorven zijn’. Deze laatste onderstelling wordt alvast te niet gedaan door het voorkomen van pittereeren bij Huygens, Trijntje Cornelis, vs. 350, al schijnt het woord daar in een heel andere beteekenis te staan. |
|
421 |
in onsen ketel. Verg. Vanden levene Ons Heren, vs. 3952 vlgg.: In dat vier dat daer es so heet hanghen ketelen wel ghereet daer sonder inde kaitivighe zielen in barren, wallen ende wielen. |
|
431-432 |
ghi sult claer wesen enz.: het is duidelijk dat ge zijn zult Lucifer's raadsman. |
|
443 |
se, t.w. hen lieden = Adam en Eva. |
|
450 |
Hoer = Eva? |
|
451 |
Na = volgens, overeenkomstig, naar gelang van -. |
|
462 |
bi onversienen rae. Zie boven bij vs. 368. |
|
469 |
overwille = onwil, ongehoorzaamheid. |
|
556 |
geduerech rechter. In 't Mnl. Wdb. 2, 1088 wordt deze plaats gerangschikt onder de beteekenis: consequent, rechtvaardig, lat. constans. Maar de tegenstelling met emmermere in 't volgende vers bewijst dat geduerech veeleer op te vatten is als: bestendig, aldoor fungeerende. |
|
564-568 |
De beteekenis dezer verzen is: En daarenboven, ware het niet dat U dat convenieert, dan zou het voor U nog niet |
| |
| |
|
voldoende zijn, kon men nog grooter wraak nemen dan aan dezen mensch geschiedt. - God is immers zóó groot, dat de straf nooit groot genoeg kan zijn, nooit volmaakt evenredig aan Gods ‘weerdicheit’. |
|
568 |
den mensceliken knecht. Een knecht die maar een mensch is, terwijl de spreker tot de - zij het ook gevallen - engelen behoort. |
|
572 |
Rechts: niet het bijwoord, maar de genitief bij bewinden. |
|
592 |
stampen en smoren moet slaan op het oppoken en aanwakkeren van het vuur, ten behoeve van het coken. Smoren beteekent: rook teweegbrengen. Smoor is in Vlaanderen nog steeds een woord voor mist, en smooren voor misten én voor tabak rooken. |
|
598 |
Toespelingen op de behoefte aan meer ruimte in de hel komen in de mysteries herhaaldelijk voor. Zie E.J. Haslinghuis, De duivel in het drama der middeleeuwen (Leiden, 1912), blz. 82, noot. |
|
593 |
ons coken. Zie vs. 421: in onsen ketel. |
|
597 |
den groten kakebo = den grooten ‘helschen’ ketel (zie Job 4, 1), een der onmisbare requisieten bij vrijwel elk mysteriespel. In de muil van het hellemonster, op de miniatuur van het Valencijnsche passiespel van 1547, ziet men duidelijk een grooten ketel staan, en op de gebeeldhouwde ‘laatste oordeelen’, in den tympaan van menige kathedraal, heeft hij zijn plaats (zie b.v. E. Mâle, L'Art religieux du XIIIe siècle en France, 4e éd., p. 426, 439 vlgg.; G. Cohen, Le livre de conduite du régisseur et le compte des dépenses pour le mystère de la passion joué à Mons en 1501, p. lviii). De geheele voorstelling steunt op het boek Job, c. 41. - Kakebo is een der vele vormen van mlat. cacabus = ketel. Zie b.v. L. Diefenbach, Gloss. latino-germanicum mediae et infimae aetatis i.v. |
|
600 |
Het worter bestiert = het wordt er (al) zóó heengeleid. |
|
638-649, 680-738 |
De hier ingelaschte legende van Seth is ontleend aan het Evangelium Nicodemi, p. II, c. 3 = c. 19 van 't geheel, waar Adam Seth gelast aan de aartsvaders te verhalen, waarheen hij (Adam) hem (Seth) gezonden had, toen zijn stervensuur naderde. Bij ons moet de legende vooral bekend geweest zijn door Dboec vanden houte, dat er mede be- |
| |
| |
|
gint, en door het Leven van Jezus van Ludolphus van Saksen, waaruit J. Tideman ze heeft medegedeeld als Bijlage A zijner uitgave, naar een handschrift destijds in 't bezit van H.A. Sepp, te Amsterdam. Zie over deze legende het opstel van J. Koopmans, Iets over de geschiedenis van onze Middeneeuwse Kruissage, in Taal en Letteren 7 (1897), 321-337. Over andere spelen, waarin de legende van Seth voorkomt, zie Aem. W. Wijbrands in de Studiën en Bijdragen op 't gebied der historische Theologie, dl. 3 (1876), blz. 235, noot. Met deze episode van Seth begint ook de reeks van 64 houtsneden met berijmde bijschriften, uitgegeven door Jan Veldener te Culemborch in 1483, Maart 6 (Campbell, Annales de la typographie neérlandaise au XVe siècle (La Haye, 1874), nr. 940; facsimile uitgave door J.Ph. Berjeau, Geschiedenis van het heylighe Cruys; or, History of the Holy Cross.... Text and engravings.... London, C.J. Stewart, 1863). Een overzicht van de ontwikkeling der sage bij F. Kampers, Mittelalterliche Sagen vom Paradiese und vom Holze des Kreuzes Christi (Köln, 1897), blz. 100 vlgg. Een miniatuur, Seth in het paradijs voorstellende, vindt men in Hs. Amsterdam, Coll. L.F. Boekenoogen 1, bl. 40a. |
|
648 |
dits wech = dits afgedaan. Zie boven bij vs. 151. |
|
649 |
lee. Zie boven de aant. op vs. 316. |
|
696 |
sier quetsen = sire qualen in vs. 699 en 717 = ongemac in vs. 708. |
|
724 |
spoyen = *spoeyen = sproeien. Zie Mnl. Wdb. 7, 1766. |
|
728 |
gebyen = beleven. |
|
739 |
neringe = bedrijf, werkzaamheid, zelfs: bedrijvigheid, versterct u neringe = weest nog werkzamer, nog bedrijviger -, spant u nog meer in dan gewoonlijk. Verg. Mnl. Wdb. 4, 2341. |
|
740 |
geeringe. Brabantsche vorm van gaderinge, hier = opeenhooping. |
|
744 |
conscilien: ironisch! |
|
744, 756 |
lien = liden, voorbijgaan. |
|
760 |
sta = staat, stand, rang. Een zeldzame vorm, alleen opgeteekend in 't rijm, te verklaren uit een verwarring van staet met stade. Verg. Mnl. Wdb. 7, 1852. |
| |
| |
Tooneelaanwijzing na vs. 770. Hier wordt met de ‘helle’ het voorgeborchte der hel bedoeld, d.i. de plaats bestemd voor hen die niet in den hemel kunnen komen, omdat ze niet, of nog niet, bevrijd zijn van de erfzonde. Dat voorgeborchte wordt in de geheele Bliscap geen enkele maal genoemd. Moet men uit het doorloopend gebruik van den naam hel wellicht afleiden, dat het tooneel, waarop gespeeld werd, geen voorgeborchte had? Zeer waarschijnlijk lijkt dat niet. Vooreerst omdat Eva in vss. 792-794 de plaats, waar zij zich samen met donsculdege bevindt, uitdrukkelijk desen kerkere en Bitter Ellende ze, vs. 850, den kerkersteene noemt: als een met zware tralies afgesloten kerker wordt het voorgeborchte der hel op het middeleeuwsch tooneel steeds voorgesteld. Verder is bekend, dat het scherp dogmatische onderscheid, dat de Kerk maakte (en maakt) tusschen hel, vagevuur en voorgeborchte, voor den gewonen geloovige niet of nauwelijks bestond (zie daarover b.v. H.J.E. Endepols, Bijdrage tot de eschatologische voorstellingen in de middeleeuwen, in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, dl. 28 (1909), blz. 49-111, inzonderheid blz. 83-106). Het Valencijnsche tooneel van 1547 had, evenals het Bergsche van 1501, naast de hel een voorgeborchte: le limbe des pères (zie G. Cohen, Le livre de conduite du régisseur et le compte des dépenses pour le mystère de la passion joué à Mons en 1501, Paris, 1925, p. 521). In het Fransche spel van de verrijzenis, toegeschreven aan Jean Michel (Hs. Parijs, Bibl. Nat., fonds franç. 972), is uitvoerig uiteengezet hoe hel en voorgeborchte er dienen
uit te zien. De daar gestelde eischen, die bevestigd worden door den livre de conduite van Bergen, passen uitnemend bij de Eerste Bliscap. Zie de teksten bij G. Cohen, Histoire de la mise en scène enz., blz. 93-94 en xxiv; E.J. Haslinghuis, De duivel in het drama der middeleeuwen (Leiden, 1912), blz. 80-83. |
|
776-780 |
In dezen passus schijnt een tegenstrijdigheid te liggen: de Roomsch-Katholieke kerk leert immers, dat doodzonde met de eeuwige pijnen der hel gestraft wordt; terwijl hier gezegd wordt, dat wie in doodzonden sterft, daarvoor menich jaer, dus niet eeuwig, moet boeten; Adam kan dus met recht en rede om verlossing bidden. De oudvaders hadden geen doodzonde bedreven.
De verklaring zal wel hierin te zoeken zijn, dat mnl. dootsonde niet altijd het begrip doodzonde = peccatum grave dekt. Tot ver in de 16de eeuw namelijk is dootsonde de benaming van wat thans hoofdzonde heet, terwijl hovetsonde vaak ‘doodzonde’ beteekent. De hoofdzonden nu zijn niet altijd, maar kunnen doodzonden zijn. |
| |
| |
778 |
der penitencien lijt = den doorgang der penitencie, d.i. dus niet de hel, niet de verblijfplaats der verdoemden, zooals Verdam, Mnl. Wdb., 4, 643, meent, maar het voorgeborchte der hel, waar de zielen van de oudvaders en van anderen ‘die in Gods liefde gestorven waren’ (dat zijn de propheten van Christus, de ongedoopte kinderen enz.) verbleven tot Christus ze kwam troosten en verlossen. Zie de aant. bij de tooneelaanwijzing na vs. 770. |
|
782 |
tuwer weerden = om Uwe waarde, om Uwe grootheid te voldoen. Zie boven vs. 773-774. |
|
816 |
met woerden ende met sange. - met woerden = de samenspraken tusschen Job en zijn vrienden, d.i. Job, c. 3-31; met sange = Job, c. 32-37. |
|
820 |
van doen = van toen af, toen reeds. |
|
823-827. |
Zie Isaie 11. |
|
847 |
aen gaen = heengaan, aanloopen. |
|
872 |
inder hellen. Zie boven de aanteekening bij de tooneelaanwijzing na vs. 770 en bij vs. 778. |
|
886/7 |
inden soutere ende elder.... Die Moyses, Saelmon ende Davit Ordineerden. D.i. de oratio Moysis = psalm 90, de psalmen Davids en het Hooglied. |
|
889 |
mijn vliegen: men moet aannemen, dat Innich Gebet vleugels draagt; zie ook beneden vs. 914. |
|
889 |
volgen = aandringen, aanhouden? Verg. Verdam, Mnl. Wdb. 9, 828. |
|
893 |
verherdicht van verherdigen, verhardigen, hetzelfde als verharden. |
|
896 |
sijt niet te wets: wees niet ter neergeslagen. Zie Mnl. Wdb. 9, 1874. |
|
906 |
Pijnt enz. = Pijnt u, u derweert tstellende = haast je, je daar heen te begeven. Zie b.v. F.A. Stoett, Middelnederlandsche Syntaxis, Tweede Druk ('s-Gravenhage, 1909), § 229. |
|
907 |
als vuere = als te voren, in de eerste plaats. Mnl. Wdb. 9, 938. |
|
912-916 |
met de tooneelaanwijzing. Deze passages wijzen toch |
| |
| |
|
wel zeer duidelijk op een tooneel, waarop ten minste één stellage met één verdieping staat. Zie ook vs. 934 en verg. H.J.E. Endepols, Het decoratief en de opvoering van het Middelnederlandsche Drama (Amst. 1903), blz. 40 vlgg. |
|
915 |
vermien d.i. vermi-en = uit vermiden. |
|
921 |
alsoe sciere: niet = zoodra als, maar: zooals zoo even, zooals zoo pas. |
|
934 |
Zie boven bij vs. 912-916. |
|
942 |
Soe maten wijf = soe mate een wijf. - mate = onaanzienlijk, behoeftig. |
|
949 |
dorpletst. - pletsen (dat, in weerwil van de verwijzing op dorepletsen, in het Mnl. Wdb. niet voorkomt) = een ‘plets’, een ‘mep’ geven; door Kiliaan vertaald met palma quatere. - plets en pletsen zijn in Vlaanderen nog gewoon. |
|
952 |
In .lijc. jaeren en hadse ruste. De bedoeling moet zijn, dat Innich Gebet sedert het begin van de wereld geen rust had gekend. Nu was de meest verspreide tijdrekening in de middeleeuwen die, volgens de welke Jezus in 't begin van 't jaar 5199 der wereld geboren was (zie b.v. H. Grotefend, Zeitrechnung des deutschen Mittelalters, Erster Bd. (Hannover, 1891), i.v. Weltären). De dichter der Eerste Bliscap heeft blijkbaar het getal afgerond. Ook volgens Vincentius Bellovacensis, en naar hem Jacob van Maerlant, Sp. Hist. I6, 42, vs. 50-52: ‘van beghinne... hadde die werelt... gestaen lij hondert jaer, één min’. Ook volgens Petrus Comestor: zie Maerlant's Rijmbijbel vss. 21305-9. Andere voorbeelden uit Middelnederlandsche handschriften bij C.G.N. de Vooys, Middeleeuwsche Tijdrekening, in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, dl. 24 (1905), blz. 211 vlgg. |
|
961 |
vlgg. Hier begint dus het beroemde proces in den hemel, ‘de groote controversie’, in onze letterkunde ook bekend uit Jacob van Maerlant's Merlijn (uitgave van J. van Vloten, vss. 2719-2900); door het gedicht van Masscheroen (Nederlandsche Gedichten uit de XIVde eeuw... uitgegeven door F.A. Snellaert, Brussel, 1869, blz. 493-538 en 742-745) en het wagenspel in Mariken van Nieumeghen (P. Leendertz, Middelnederlandsche Dramatische Poëzie, Leiden, z.j. [1907], blz. 310-315), en dat ook in de Fransche, Duitsche, Engelsche, Italiaansche, Catalaansche en Noorsche |
| |
| |
|
mysteries voorkomt. De ‘retorisijn’ Jean Marot, wiens grootste verdienste hierin bestaan heeft de vader van Clément te zijn geweest, heeft zelfs kans gezien de vier ‘dochters van God’ in zijn Voyage de Venise (1509) op den Olymp te laten optreden. Na in een aantal mysteriespelen inleiding of onderdeel geweest te zijn, is de allegorie hoofdzaak, een spel op zich zelf, geworden, in een stuk getiteld: Le procès que a fait Miséricorde contre Justice pour la redemption humaine, lequel nous demonstre le vray mistère de l'annunciation de nostre Seigneur Jhesucrist (zie L. Petit de Juleville, Les Mystères, dl. 2 (Paris, 1880), blz. 425-426, hetzelfde spel dat J.F. Willems in het Belgisch Museum, 1845, blz. 58 uit den Catalogue De Soleinne vermeldt). De behandeling van de allegorie in onze Eerste Bliscap heeft veel punten van overeenkomst met die in de Fransche mysteriespelen, met den Nederduitschen Sündenfall (ed. O. Schönemann, 1855; ed. F. Krage, 1913) en met het elfde der zoogenaamde Ludus Coventriae (zie W. Hone, Ancient Mysteries described... founded on Apocryphal New Testament Story (London, 1823); E.K. Chambers, The mediaeval Stage, dl. 2 (Oxford, 1903), blz. 153 en 416; en de vergelijking bij J.H. Gallée, Bijdrage tot de geschiedenis der dramatische vertooningen in de Nederlanden gedurende de middeleeuwen, Haarlem, 1873, blz. 93-103), maar wijkt in zooverre sterk van alle andere af, dat de rol van de Vrede hier tot haast niets gereduceerd is.
Als tweede bijlage vindt men hiervóór de Middelnederlandsche vertaling van de hoofdstukken uit de Meditationes Vitae Christi van Pseudo-Bonaventura; zie verder: Liber Psalmorum versio antiqua gallica... ed Fr. Michel, Oxonii, 1860, blz. xxi-xxiii en 364-368; Aem. W. Wybrands, in: Studien en Bijdragen op 't gebied der historische Theologie, dl. 3 (Amst. 1876), blz. 227-228; L. Petit de Juleville, Les Mystères. T. 2 (Paris, 1880), p. 359; 425-426; M. Sepet, Origines catholiques du théâtre moderne (Paris, s.d. [1901]), blz. 276, 309; G. Busken Huet, Iets over Maskaroen, in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, dl. 28 (1909), blz. 262-273; G. Cohen, Le Théâtre en France au moyen age, t. I (Paris, s.d. [1928]), p. 46-49; W. Creizenach, Geschichte des neueren Dramas. Erster Band2 (Halle, 1911), p. 275, 300, 342, 352; Emile Mâle, L'Art religieux de la fin du moyen age en France, Deuxième édition (Paris, 1922), p. 38; G. Duriez, La théologie dans le drame religieux en Allemagne (Lille, Paris, 1914), blz. 194-195; P. Champion, Histoire poétique du quinzième siècle, t. II (Paris, 1923), p. 157-159; Hope Traver, The four Daughters of God, A study of the Versions of this allegory with especial reference to those in Latin, French and English (Bryn Mawr, 1907), passim; G. Cohen, Le livre de conduite du régisseur et le compte |
| |
| |
|
des dépenses pour le mystère de la passion joué à Mons en 1501 (Paris, 1925), p. xxxii; Hope Traver, The four daughters of God: A mirror of changing doctrine in: Publications of the Modern Language Association of America, dl. 40 (1925), blz. 44-92; G. Cohen, Histoire de la mise en scène dans le théâtre religieux français du moyen age. Nouvelle édition (Paris, 1926), blz. 184-186, 275, xlii; R. Ligtenberg, in de Studia Catholica, dl. 3 (1926-1927), blz. 335 vlg.
Het proces in den hemel, in 't algemeen genomen, komt, nu eens beknopter, dan eens uitvoeriger, reeds voor in de apocriefe boeken van het Oude Testament, inzonderheid in het boek Enoch, de Hemelvaart van Mozes, IV Esdras, de Openbaringen van Esdras, het Testament van Abraham, het Visioen van Paulus en de Apocalypsis van Maria. De oorsprong van het litteraire fortuin der allegorie van de ‘vier dochters van God’ in 't bizonder is te vinden in de commentaren op Psalm 84, 11 door Hugo de S. Victore in zijn Annotationes in quosdam psalmos David, c. LXIII (Migne, Patrologia Latina, CLXXVII, blz. 621-625) en in het sermoen op dien tekst van S. Bernardus Claravallensis op den feestdag van O.-L.-Vrouwboodschap (Patrologia Latina, CLXXXIII, blz. 383-390, inzonderheid 387-390): het is niet met zekerheid uit te maken, wien van beiden in dezen de prioriteit toekomt. Bij Hugo komt de vrede voort uit het berouw en de biecht des menschen; bij S. Bernardus, doordien Christus in de plaats van den zondaar treedt. Hoe dit zij, het sermoen van S. Bernardus heeft - evenals trouwens al zijn sermoenen - grooten invloed op tijdgenoot en nageslacht uitgeoefendGa naar voetnoot1). O.a. is het door den schrijver van de Meditationes vitae Christi, eenigszins bekort, overgenomen en heeft het vandaar uit de wereld veroverd. Ook Ludolphus de Saxonia, de vita Christi, cap. 2, zegt uitdrukkelijk dat S. Bernardus zijn bron is.
Het proces in de hemel heeft ook menigen kunstenaar, vooral de miniaturisten, bekoord en geinspireerd. Zie een overzicht van Fransche kunstwerken bij Emile Mâle, Le renouvellement de l'art par les ‘mystères’ à la fin du moyen age, in: Gazette des Beaux Arts, 1904, blz. 216 vlgg., met een reproductie van een miniatuur uit Hs. Parijs, Bibl. Nat., fonds franç. 244; dezelfde, L'art religieux de la fin du Moyen Age en France. Deuxième édition (Paris, 1922), blz. 43-44. Daarbij is te voegen een miniatuur in Hs. Parijs, Bibl. Nat., fonds franç. 12536, d.i. het hs. van het passiespel te Valencijn vertoond in 1547, waarin het proces in den hemel tot driemaal toe afgebeeld is: 1. op de miniatuur van het geheele |
| |
| |
|
tooneel door L. Petit de Juleville, Histoire de la langue et de la littérature françaises, t. II (Paris, 1896), pp. 416-417 voor het eerst, en sedert overal gereproduceerd, ook in de eerste uitgave van G. Cohen, Histoire de la mise en scène enz., tusschen blzz. 70 en 71, maar in de tweede, en in zijn uitgave van Le livre de conduite du régisseur et le compte des dépenses pour le mystère de la passion joué à Mons en 1501 (Paris, 1925), tegenover blz. lxxxi, vervangen door de veel betere, grootere en vollediger miniatuur in Hs. Chantilly, Bibl. van Baron James de Rothschild; 2. op de miniatuur met Maria boodschap en de visitatie, gereproduceerd bij J. Bédier et P. Hazard, Histoire de la littérature française illustrée, t. I (Paris, 1923), blz. 102, bij G. Cohen, a.w. tegenover blz. 100; bij denzelfden, Le Théâtre en France au moyen age, t. I (Paris, 1928), pl. XLII; 3. op de miniatuur met de geschiedenis van Joachim en Anna en de verkondiging aan de herders, gereproduceerd bij J. Bédier et P. Hazard, a.w. blz. 105, alsook bij G. Lanson, Histoire illustrée de la littérature française, t. I (Paris, 1923), blz. 154, en bij G. Cohen, Le Théâtre en France enz., pl. XLI.
Op de tweede dezer miniaturen kussen Vrede en Gerechtigheid elkander. De miniaturen uit het handschrift van het passiespel van Eustache Marcadé, Hs. Arras, Stadsbibliotheek 697, geschreven omstreeks 1440, zijn gereproduceerd bij G. Cohen, Le Théâtre en France au moyen age, t. I, pll. IX en X.
Aan Hs. Cambridge, Fitz William Museum 25, is de hier gereproduceerde miniatuur ontleend, waarmede de Middelnederlandsche bewerking van Ludolphus van Saksen's Leven van Jezus verlucht is. Een dergelijke miniatuur, echter lang niet zoo mooi, komt voor in Hs. Brussel, Kon. Bibl. 9331, bl. 4, als frontispice vóór een Fransch leven van Jezus, geschreven te Bergen in Henegouwen, door Jacquemart Pilavaine, waarschijnlijk vóór 1475 (zie J. van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la bibliothèque royale de Belgique, t. 5 (Brux. 1905), blz. 332, nr. 3346). Er zijn ook miniaturen, waarop alleen Ontfermicheit en Gerechticheit met God in gesprek en onderhandeling zijn; zoo b.v. in hs. Krakau, Museum Czartorisky 2919, geschreven in 1478, 2e miniatuur, en hs. Parijs, Nationale bibliotheek, fond français 181. Zie b.v. J. vanden Gheyn in Les Arts anciens de Flandre, t. III, p. 114 en 118. Deze handschriften bevatten alle drie een Fransche vertaling van Ludolphus de Saxonia.
In den optocht, die aan de door de koopmansgilde van Bourges in 1536 ingerichte voorstelling van het ‘werk der apostelen’ voorafging, ‘estoit ung siège fait en façon d'arc en ciel sur lequel estoit assise la Divinité, Père, Fils et Saint Esprit, et par derrière deux soleils d'or... Aux quatre an- |
| |
| |
|
gles avoit des sièges auxquels estoient les quatre Vertus, Justice, Paix, Vérité et Miséricorde, richement habillés’ (bij G. Cohen, Histoire de la mise en scène enz., blz. 92). |
|
975 |
Met dit boye valt Gherechticheit toch wel zeer uit den toon! |
|
976 |
Op dat = mids. |
|
993 |
gebreke = grieven. |
|
1010 |
dorwiet: dorewiën is zeker toch te verstaan als dorewieden. Daarentegen: Rouwe van binnen mijn herte dorwiet, Hs. Berlijn germ. 4o 651, 39a: dorewiden. |
|
1022 |
overliden. Het schijnt niet, dat er reden is om over de beteekenis in 't onzekere te blijven, zooals Verdam, Mnl. Wdb. 5, 2212, doet. Zie reeds bij S. Bernardus: Vader, waer omme bin ic van u gebaeren, sal ic alsoe gherynghe van u toe nyete gaen? |
|
1023 |
in uwen moet hoort toch veeleer bij wat voorafgaat, dan bij wat volgt. |
|
1030-1042. |
Vgl. S. Bernardus: Die waerheit sprac daer tegen ende sechde... ist sake dat die aver treders uwes gebaedes ontgaet dat ordel des dodes, dat u waerheit dan toe nyete gaet ende niet in der ewicheit en blyvet (boven blz. 107). Deze woorden van de Waarheid worden door den Dietschen dichter de Gerechtigheid in den mond gelegd. |
|
1070 |
de wise meester = de Ecclesiast. |
|
1078-1081 |
Verg. Verdam, Mnl. Wdb. i.v. temelijc. - dat waer es behoort als een tusschenzin opgevat te worden = wat waar is! |
|
1089-1093. |
Zie boven bij vss. 564/5. |
|
1104 |
na dbetamen = overeenkomstig met -. |
|
1130-1131 |
ingele... Die noyt noch en mesdaden in sonden: in tegenstelling met Lucifer en de zijnen. |
|
1157 |
int oversien = als ik een overzicht neem. |
|
1181 |
u jonst = uw gunstig antwoord. Nog heden wordt jonste in Vlaanderen concreet gebezigd, inzonderheid voor datgene dat men uit goedheid geeft, b.v. voor een liefdadig doel. |
| |
| |
1207 |
sere bnw. = ziek. Zie andere voorbeelden van sere met een bepaling met van bij Verdam, Mnl. Wdb. 7, 877-878. |
|
1212 |
en stoerder ene = zonder dat ik een hunner verstoor, ontstem. |
|
1229 |
mestermen. Van dit woord is tot nog toe geen ander voorbeeld gevonden. Het simplex termen komt in twee handschriften van de Natuurkunde van het Geheel-Al, vs. 1394, voor als variant van tieren, en heeft ook nu nog de beteekenis van ‘gedijen’ in het Westvlaamsch (zie De Bo, Westvlaamsch Idioticon, i.v.). Mestermen moet dus beteekenen: kwalijk gedijen, en zonder mestermen = zonder dat het misloopt, zonder disharmonie. - Verdam's artikel Mistermen (Mnl. Wdb. 4, 1740) is te verbeteren naar zijn art. Termen (8, 256). |
|
1230 |
ons proper: proper als znw. op te vatten. |
|
1241 |
ombegrepen. Moltzer heeft hier ‘een corrupt vers’ gezien. Verdam, Mnl. Wdb. 5, 220 vertaalt: ‘zoo dat ieder naar ons beste weten krijgt wat hem toekomt?’ Zou het niet veeleer beteekenen: iedereen ongehinderd in recht staende. |
|
1264 |
afcomst = nakomelingschap. Nog niet in 't Mnl. Wdb., en wel het woord, maar niet deze beteekenis, in 't Mnl. Handwdb. |
|
1301 |
u doot te storne = uwe dood te verhinderen. |
|
1317 |
dat = dattet. - u is datief. |
|
1329 |
bestaet. Zie Mnl. Wdb. 1, 627 en 1104. |
|
1340 |
ter hellen. Zie boven de aanteekening bij de tooneelaanwijzing na vs. 770 en bij vs. 778. |
|
1342 |
ontstaect. Verdam meent, dat er ‘in het Vlaamsch der middeleeuwen een ww. (zou) geweest... zijn van dezen vorm in de bet. v. ontsteken. Onmogelijk is dit niet, daar steken en staken verwant zijn’ (zie Mnl. Wdb. 5, 1293 en 7, 1907). Er nog van afgezien, dat de Eerste Blisc. het werk van een Brabander, niet van een Vlaming is, ligt deze verwantschap te ver af - staken is immers een jong denominatief -, dan dat die gevolgtrekking geoorloofd zou wezen. Veeleer is ont- in ontstaect de bekende dissimilatie uit om-, |
| |
| |
|
zooals ontluste uit onluste in vs. 951. Dus ontstaect = omstaect, d.i. met staken omringd, afgezet, in haar ‘bedwanc’ gebracht, als in vs. 259. |
|
1345 |
Tooneelaanwijzing: ‘De Vrede sal Gerechticheit cussen’ gaat regelrecht terug op den bijbeltekst: Misericordia et veritas obviaverunt sibi, justitia et pax osculatae sunt, Ps. 84, 11 (telling der Vulgaat) = Barmherticheyt ende waerheyt ghinghen te ghemoet malcanderen, rechtvaerdicheyt ende vrede hebben malcanderen ghecust (Bijbel van Henrick Peetersen van Middelborch, Antw. 1541). |
|
1362 |
Verlichten met den genitief der zaak: ongewone constructie. |
|
1384, 1390 |
Yessen geerde, de ‘boom van Jesse’, die zijn ontstaan te danken heeft aan Jez. 11, 1: Et egredietur virga de radice Jesse, et flos de radice ejus ascendet (en verg. Rom. 15, 12). De boom van Jesse is in miniaturen, ‘ivoires’ en glasramen der 14de en 15de eeuwen tallooze malen afgebeeld. Zie over ontstaan en ontwikkeling dezer symboliek, ook in verband met de dramatische kunst: E. Mâle, L'art religieux du XIIe siècle en France (Paris, 1922), p. 168 vlgg. |
|
1396 |
roeken = rooken, van roke, geur, lucht. |
|
1401 |
vlgg. Déze geschiedenis van Joachim en Anna komt voor in het Protevangelium Jacobi, in het evangelium van Pseudo-Mattheus en in het evangelie van de geboorte van Maria. Dit laatste is het best bekend geweest; daaraan hebben Vincentius Bellovacensis en Jacobus de Voragine de meeste apocriefe trekken, waarmee zij de gegevens van den Bijbel opgesierd en vermengd hebben, ontleend.
Een Nederlandsche tekst van de apocriefe evangeliën, die bij de studie van de Eerste Bliscap in aanmerking komen is te vinden in de volgende bundels:
De apocryfe boeken des Nieuwen Verbonds. Bijeenverzameld, uit de oorspronkelijke talen overgezet, en met inleidingen en aanteekeningen voorzien. Eerste deel. De apokryfe evangeliën en de geschiedenis der apostelen, [door Mosano]. 's Gravenhage, W.P. van Stockum. 1842.
De apokryfe Evangeliën. Naar de nieuwste Uitgaven van C. Tischendorf vertaald door L. van Cleeff... en C.P. Hofstede de Groot. Amsterdam, C.L. Brinkman. 1867.
Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus zijne Ouders en Apostelen en andere... personen... Vertaald en met inleidingen en aanteekeningen voorzien door H. Bakels. Met kaartjes, plattegronden en 17 reproducties |
| |
| |
|
naar Albrecht Dürer. Amsterdam, Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur. 1922, 1923. 2 dll. |
|
1406, 1416 |
haer = den priesters. |
|
1412 |
O pyleren des tempels = de priesters (dus niet in eigenlijken zin op te vatten, zooals P. Fr. Cyriel Klessens, O.F.M. doet in: Van onzen Tijd, 8ste jaarg., dl. 1, blz. 73). Zoo heet Karel de Groote reeds bij Hennen van Merchtenen, Corn. v. Brabant vs. 1095: piler der heiliger kerken. Later, althans reeds in 't begin der 17de eeuw, kwam de samenstelling steunpilaar in de plaats van het simplex. |
|
1413 |
in onderhoricheden, nl. tegenover God, dus goedgunstig tegenover Joachim. |
|
1417 |
se (in wiltse) = de offerande. |
|
1421-1445. |
Joachim's schande schijnt slechts zelden door de miniaturisten behandeld te zijn. Walter de Gray Birch and Henry, Early Drawings and Illuminations... in the British Museum (London, 1879), blz. 182, kennen maar één voorbeeld; een tweede vindt men in Hs. Malvern, Coll. C.W. Dyson Perrins 108, bl. 1b. |
|
1425 |
enz. De Bisscop. Reeds in den Dietschen tekst van de Meditationes Vitae Christi is pontifex templi vertaald met bisschop van den tempel, en vandaar is dit gebruik ook in het Bonaventura-Ludolphiaansche Leven van Jezus overgegaan. Dat was de echt later-middeleeuwsche manier. Ook in het passiespel van Jean Michel heeten de hoogepriesters bisschop: Icy sort Pylate du prétoire et se retire avec les évêques. En op de miniaturen ziet men niet zelden een gemijterden Joodschen hoogepriester. Op de bekende miniatuur van het Valencijnsche passiespel staat te lezen: la maison des évêques. Ook Jacob van Maerlant, Sp. hist. I6 cap. 35-37 heeft het over die bisschop met siere clergie. |
|
1428 |
optygen = optiën. |
|
1444 |
gescie = geschiedde. |
|
1448-1460. |
Volgens het protevangelium Jacobi ging Joachim naar de woestijn; volgens Pseudo-Mattheus naar het gebergte, zijn vee en zijn herders. Met dezen laatste stemmen de Gulden Legende en de Eerste Bliscap overeen. |
| |
| |
1462/3 |
De verklaring dezer regels in het Mnl. Wdb. 2, 915 op gansen kan niet juist zijn. Aan Ontfermicheit is geen wond toegebracht. Men moet het figuurlijk gebruik van gansen hier zien als de voortzetting van de beeldspraak door Ontfermicheit gebruikt in vs. 1349-1351. |
|
1465 |
beneden. Zie boven bij vs. 912-916. |
|
1494 |
Het Mnl. Wdb. 4, 1390 verklaart mingen hier als vervullen. De bedoeling zal veeleer slaan op de vleeschelijke ‘vermenging’. |
|
1496-1512 |
De ontmoeting van Joachim en den Engel is door de miniaturisten herhaaldelijk in beeld gebracht. Zie b.v. Walter de Gray Birch and Henry Jenner, Early Drawings and Illuminations... in the British Museum (London, 1879), p. 82. Van de zeven daar genoemde handschriften heeft alleen Add. Ms. 15525 Dietschen tekst: het is een handschrift uit de noordelijke gewesten. Zie A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, Noord-Nederlandsche Miniaturen, blz. 53, nr. 130. In een ander Dietsch handschrift, t.w. Hs. Malvern, Coll. C.W. Dyson Perrins 108, bl. 3b, komt een dergelijke miniatuur voor, met het onderschrift: Hier gaet Joachim totten herden ende die engel troesten (zie G. Warner, Descriptive Catalogue of illuminated manuscripts in the library of C.W. Dyson Perrins (Oxford, 1920), p. 251 vlgg.; A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, a.w. blz. 38, nr. 91, fig. 71-73). |
|
1504 |
fonteyne. Weer een der vele zinnebeeldige benamingen van Maria. Zie A. Salzer, a.w. op brunnen, fontäne, fons, en zie Verdam, Mnl. Wdb. 2, 835, waar echter ten onrechte beweerd wordt dat fonteine ‘in de bet. spiegel (staat)’; Dietsce Rime, blz. 38, boven in de noot aangehaald; Jan van Hulst, Salve Regina vs. 91: Spes nostra sidi, fonteine, enz. |
|
1508-1512 |
Deze passage concordeert volkomen met het slot van hoofdstuk 3 van het apocrief evangelie van Maria's Geboorte. Zie b.v. [Mosano], De apokryfe Boeken, blz. 272; L. van Cleeff en C.P. Hofstede de Groot, De apokryfe Evangeliën, blz. 92; Bakels, Nieuwtestamentische Apocriefen, dl. 1, blz. 91-92. |
|
1508 |
dat = dattet. |
|
1512 |
om stwifels boete = niet zoozeer: ‘tot genezing van den twij- |
| |
| |
|
fel’ (Mnl. Wdb. 1, 1344), maar veeleer: om u uit de onzekerheid te redden. |
|
1521-1533 |
Vaker dan de ontmoeting met den Engel is de ontmoeting van Joachim en Anna voor de Gulden Poort door de miniaturisten uitgevoerd. Zie b.v. Walter de Gray Birch and Henry Jenner, t.a.p. Dietsche handschriften met een dergelijke miniatuur zijn: Londen, Brit. Mus. Add. Ms. 15525, bl. 13a; Luik, Univ. bibl., Hs Wittert 30, bl. 68a; Malvern, Coll. C.W. Dyson Perrins, hs. 108, bl. 4b. Bij Birch and Jenner is gereproduceerd een miniatuur van de Annuntiatie, met de ontmoeting voor de Gulden Poort in de omlijsting, uit Hs. London, Brit. Mus., Sloane ms. 961, bl. 13a. Zie verder S. Beissel, Geschichte der Verehrung Marias im 16. und 17. Jahrhundert (Freiburg i. B., 1910), blz. 244 vlgg. |
|
1553 |
alsulken onwerde = alsulc een onwerde. |
|
1557 |
Thoet es thoet = Overheid is overheid! De priesters hadden immers Joachims offerande geweigerd enz. Zie boven vs. 1412 vlgg. |
|
1566 |
creechse, - se = de vrucht. - versien = weggelegd. |
|
1569-1571 |
P. Fr. Cyriel Klessens, in Van onzen Tijd, 8ste jaarg. eerste deel (1907-1908), meent dat deze woorden door een ‘buurvrouwke’, niet door een man, moeten gesproken zijn: ‘een man klapt niet als gebuer I’. Dat is toch wel een vergissing. |
|
1570 |
lijen = liden = richten, leiden, dirigeeren. |
|
1611 |
soet haer best betame = zooals haar 't best passen zou, een naam die haar best passen zou. |
|
1627 |
ic bens te weets = ik verkeer in 't onzekere, ik ben er mee verlegen, ‘ik zit er mee’. - te weets, hetzelfde als te wets in vs. 896; zie boven. |
|
1643 |
Den staet der inglen sal haer aencleven = zij zal denzelfden rang bekleeden als de engelen. Zie verder de noot. |
|
1646 |
In uwer moeder lichame gemijt. In de Meditationes vitae Christi, Bijlage II, A, hs. bl. 8a, boven blz. 116: Het es waer dat ic die gracie van natueren hadde sonder pine, want ic was ghehelicht in mijnre moeder buuc (in Bijlage II, B, hs. bl. 17b, boven blz. 129: in mijnder moeder lichame). In de Legenda Aurea, Bijlage IV, boven blz. 144: in haerre |
| |
| |
|
moeder buc salsi werden vervult vanden heileghen gheest. Zie verder de aanteekening bij vs. 1744. |
|
1656-1670 |
De dichter is hier blijkbaar geinspireerd door het Protevangelium Jacobi, cap. 7, en het evangelie van Pseudo-Mattheus, cap. 4. Zie [Mosano], De apokryfe Boeken, blz. 40 en 304; V. Cleeff en Hofstede de Groot, De apokriefe Evangeliën, blz. 20 en 111; Bakels, Nieuwtestamentische Apocriefen, dl. 1, blz. 130 en 167. |
|
1672-1678 |
Dees vier gespeelen. Dat schijnt wel een - overigens zeer aardig! - uitvindsel van den Dietschen dichter te zijn. Het evangelium van Pseudo-Mattheus, c. 8, zegt, dat Jozef Maria tot zich nam benevens vijf andere maagden, om met haar in zijn huis te zijn; Jacob van Maerlant, Sp. Hist. I6, 37, 5, heeft hetzelfde. Maar bij Pseudo-Bonaventura zijn er twee passages, die onzen dichter op zijn gedachte kunnen gebracht hebben. In haar revelatie aan S. Elisabeth, deelt de H. Maagd onder andere mede: so hiesch ic Omoedicheit, paciencie, goedertierheit, sochtmoedicheit ende al die duechden bi den welken dat ic soude moghen sijn gracieus vor sijn anschijn. Op de revelatie volgt een uittreksel uit Sint Jheronimus, die zegt dat Maria was in wijsheden die vroetste In omoedicheden die omoedichste Ende in den zanc van david die aldervroomste In minnen die gracieuste In zuverheden die zuverste Ende in allen duechden die vulmaecste (zie de tweede bijlage, A, boven blz. 116 en 117). In het Bonaventura-Ludolphiaansche Leven van Jezus zijn Maria's zeven vragen weggevallen, maar het uittreksel uit Sint Jheronimus is gebleven, mét de opsomming der bizondere gaven van Maria (zie boven blz. 135-136). |
|
1680-1700 |
De ontvangst van Maria in den tempel, waarbij het driejarig Kind zonder eenige hulp een trap van vijftien treden hoog opklimt (zie b.v. Bijlage IV, boven blz. 145), is voor miniaturisten en schilders steeds een dankbaar onderwerp geweest. Zie een lange lijst van dergelijke miniaturen bij Walter de Gray Birch and Henry Jenner, a.w., blz. 214 met bijbehoorende reproductie van ms. Sloane 961, bl. 13. Noordnederlandsche handschriften met een dergelijke miniatuur zijn: Hs. Firenze, Coll. Comm. Olschki, bl. 7, ca. 1490, gereproduceerd bij A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, Noord-Nederlandsche Miniaturen (Den Haag, 1925), blz. 62-63, pl. 217, B; Hs. Haarlem, Bisschoppelijk Museum 91, bl. 83b; Nordkirchen, Bibl. van den Hertog van Arenberg, ca. 1440, gereproduceerd bij A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, a.w., blz. 21-22, nr. 43 fig. 40; hs. Utrecht, Museum der Oud-Katholieke Clerezij, |
| |
| |
|
een breviarium van de ‘Regulierissen te zijl binnen haerlem Ende is gecomen van suster beatris van Assendelff’ (verg. de Inleiding, boven blz. xxvii), in de groote letter O waarmee de antiphoon in presentatione beate marie virginis begint. |
|
1686 |
volcomen = slagen, gelukken, als boven in vs. 191. |
|
1694-1695 |
In 't Evangelie van Pseudo-Mattheus, cap. 6 wordt gezegd dat Maria zich in den tempel bezig hield ‘met wolspinnen en al wat de oude vrouwen niet konden maken, vervaardigde zij in haar teederen leeftijd’, alsook dat zij ‘van de derde tot de negende ure zich met weefwerk bezig hield.’ Zie [Mosano], De apocryfe boeken, blz. 307; V. Cleeff en Hofstede de Groot, De apocriefe Evangeliën, blz. 113; Bakels, Nieuwtestamentische Apocriefen, dl. 1, blz. 169.
Bij Pseudo-Bonaventura staat: externo opere se occuparet, in het Leuvensche handschrift: so breyde zu ende wrochte; in het Brugsche: besich met nayen; in het Bonaventura-Ludolphiaansche leven van Jezus: spinnen ende nayen (zie de bijlagen); in de Gulden Legende: so wracht si. Maria's werkzaamheid, al of niet in den tempel, vindt men vaak genoeg door de miniaturisten der getijdenboeken, meestal in de randversieringen, afgebeeld, b.v. spinnende of wevende: Hs. Amsterdam, Bibl. L.F. Boekenoogen, uit het jaar 1491, bl. 15a, waar Maria het wapen van Amsterdam weeft; reproductie bij A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, Noord-Nederlandsche Miniaturen (Den Haag, 1925), blz. 60-61 en plaat 158, A; Hs. Parijs, Bibl. Mazarine 469, bl. 13a, reproductie bij H. Martin, La Miniature française, pl. 99; Hs. London, Brit. Museum, ms. add. 4836, bl. 30a; Harl. ms. 2989, bl. 27a; Hs. Nordkirchen, Bibl. v.d. Hertog van Arenberg: Maria, met Jhesus aan haar rechterhand en een werkmandje aan haar linker naast zich op den grond, zit te naaien; reproductie in Les Arts anciens de Flandre, dl. 2, tegenover blz. 74. |
|
1738 |
vorme = model, voorbeeld. Maria heet forma castitatis, - justitiae, - sanctitatis. Zie Salzer, a.w. blz. 322. - Forma bonorum: Dietsce Rime, blz. 53. |
|
1744 |
onbevlect. Dit slaat toch wel op de maagdelijke zuiverheid der Moeder Gods, niet op hare ‘onbevlekte ontvangenis’. Zooals bekend, bestonden de twee opvattingen reeds in de middeleeuwen naast elkander: Maria, wel met de erfzonde ontvangen, maar in den moederschoot gezuiverd en geheiligd (‘in utero Annae, quae excluso peccato sanctam fecerit nativitatem, non tamen et conceptionem’, zegt S. Bernardus, Epistola 175) of Maria, onbevlekt ontvangen, ‘a |
| |
| |
|
primo instanti’. Indien de dichter van de Eerste Bliscap op het laatste standpunt had gestaan, dan zou hij zich in de voorgaande tooneelen, vooral in dat van Joachim en de priesters, vss. 1586-1623, zeker anders uitgedrukt hebben. En ook in 't vervolg (b.v. vss. 1803, 1979, 1987, 1996, 2014) komt er, ofschoon er gelegenheid te over toe was, geen enkel woord voor, dat op de onbevlekte ontvangenis slaat. Vooral Gods woorden tot Gabriel, vss. 1994-2005, in het voorlaatste tooneel, zijn te dien aanzien veelzeggend. Zie een overzicht van deze strijdvraag, inzonderheid wat de Nederlanden betreft, bij J.A.F. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland, dl. 2, blz. 146-152. Verder: S. Beissel, Geschichte der Verehrung Marias im 16. und 17. Jahrhundert (Freiburg im Br., 1910), 217 vlgg.; R. Ligtenberg,
De oudste ikonografie van Maria's Ontvangenis, in: Collectanea Franciscana Neerlandica ('s-Hertogenbosch, 1927), blz. 1 vlgg.; G. Duriez, La théologie dans le drame religieux en Allemagne au moyen age (Paris, Lille, 1914), blz. 210 vlgg. |
|
1747-1748 |
Hoogl. 4, 7: tota pulchra es, amica mea, et macula non est in te. |
|
1762 |
verchiersele, in figuurlijken zin: sieraad. Het woord staat niet in 't Mnl. Wdb. |
|
1790, 1799 |
geerde = Yessen geerde uit vs. 1384. In de Latijnsche gebeden van dien tijd: Verga recens. |
|
1793-1849 |
Deze episode komt voor in het Protevangelium Jacobi, cap. 8-10; het evangelie van Maria's geboorte, cap. 7; het evangelie van Pseudo-Mattheus, cap. 8. Uit deze apocriefen is ze overgenomen door het Bonaventura-Ludolphiaansche Leven van Jezus en in de Gulden Legende van Jacobus de Voragine. Zie [Mosano], De apocryfe Boeken, blz. 41-46; 227; 312-316; v. Cleeff en Hofstede de Groot, De apokryfe Evangeliën, blz. 21-24; 96-98; 117-121; Bakels, Nieuwtestamentische Apocriefen, dl. 1, blz. 131-137; 96-99; 172-175. Zie verder hierboven, blz. 137, 145 vlg. |
|
1809 |
ic en weets hoe keren. Daarom zal dan ook een engel de oplossing brengen: zie vs. 1827. |
|
1816, 1821, 1824 |
honichrate. Vanouds een der vele zinnebeeldige bijnamen der Moeder Gods. Zie A. Salzer, a.w. i.v. honich en favus. |
|
1841 |
letten = treuzelen, tijd verbeuzelen. Ook thans nog in Vlaanderen gewoon. |
| |
| |
1852 |
buten minen vermane = ‘boven hetgeen ik er van zou kunnen zeggen’, Verdam, Mnl. Wdb. 8, 2081. |
|
1865 |
vor al. Een in 't Middelnederlandsch nog zeldzame verbinding, synoniem met de bekende uitdrukking voor alle dinc = bovenal, vooral. |
|
1871 |
haer minlijc opsien = haer minlijc aengesicht in vs. 4. |
|
1873 |
Vgl. Verdam, Mnl. Wdb. 6, 948, die de verklaring van Moltzer - trouwens van J.F. Willems en later nog door J.A.F. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland dl. 5, blz. 328 overgenomen - terecht verwerpt. |
|
1903 |
De niet zeer gelukkige verklaringen van dit vers bij Willems en Moltzer zijn gewraakt door Verdam, Mnl. Wdb. 4, 398. Deze acht lesen hier gebruikt in de beteekenis van: ‘ergens op studeeren of peinzen, onderzoek naar iets doen, door nadenken of studie achter iets trachten te komen’, zoodat diere na lesen sal beteekent: ‘die door “lezen” het geheim zal trachten op te sporen, of hij de uitverkorene zal zijn’. Te oordeelen naar de andere voorbeelden van na iets lesen, moet dat wel de juiste verklaring zijn. J.A.F. Kronenburg, in Maria's Heerlijkheid in Nederland, dl. 5, blz. 330, wil lezen hier opvatten als ‘door het opslaan van een boek de toekomst trachten te weten’ (zie Verdam, Mnl. Wdb. 4, 393), maar deze verklaring is stellig minder juist. |
|
1913-1946 |
Zie het Protevangelium Jacobi, cap. 9; het evangelie van Maria's geboorte, cap. 8; inzonderheid het evangelie van Pseudo-Mattheus, cap. 8, tweede helft. Bij [Mosano], a.w. blz. 43, 280, 312-315; V. Cleeff en Hofstede de Groot, a.w. blz. 22, 98, 119-120; Bakels, a.w. dl. 1, 133; 99; 172. |
|
1914 |
sonder verwijt behoort bij Davids geslechte = het eerwaardige geslacht van David. |
|
1920 |
Wat hanct an my? = wat hangt er van mij af, wat is er aan mij gelegen? |
|
1930 |
naer = nader. |
|
1930-1936 |
Men moet aannnemen dat Joseph's roede plotseling begint te bloeien. |
|
1946 |
geweert van weren = weigeren, ontzeggen, verhinderen. |
|
1954 |
laet = laet et. |
|
1958-1964 |
Alleen in het evangelium van Maria's Geboorte, cap. |
| |
| |
|
8, komt deze voorstelling van zaken voor: ‘Nadat dus de verloving volgens de bestaande gewoonte had plaats gehad, keerde hij zelf [d.i. Joseph] naar de stad Bethlehem terug, om zijne woning gereed te maken en het noodige voor de bruiloft in gereedheid te brengen. Maar Maria... keerde met zeven andere maagden, die van gelijken ouderdom en met haar opgevoed waren en die zij van den priester [tot haar gezelschap] ontvangen had, naar het huis harer ouders in Galilea terug’ (naar de vertaling van V. Cleeff en Hofstede de Groot, a.w. blz. 98-99). Daarmede komt ook het Bonaventura-Ludolphiaansche leven overeen. In alle andere verhalen heet het, dat Joseph Maria in zijn huis opneemt. Verg. [Mosano], a.w. blz. 281; Bakels, a.w., dl. 1, blz. 100. |
|
1973 |
als creature = in de gedaante van een mensch. |
|
1978 |
in secreten = heimelijk, in afzondering, alleen. In de Meditationes Vitae Christi staat nog niets anders dan: in thalamo domunculae suae manente, en in overeenstemming daarmee, in de vertaling in het Leuvensche handschrift (zie de inleiding, blz. xxvi vlg. en de bijlage II, A, boven blz. 119): in hare camere. Merkwaardigerwijze heeft de vertaling in het Brugsche handschrift - dat juist vijftig jaar jonger is! (zie de inleiding, blz. xxvi vlg. en de bijlage II, B, boven blz. 130) - in haer camerkin beslotender duere wesende. In het Bonaventura-Ludolphiaansche Leven van Jezus (zie de derde bijlage, boven blz. 138, en de inleiding blz. xxvii) staat: in die hemelike slaepcamer, daer si bi aventueren beslotenre doren haren vader hemelic biddende was. Daarvan verschilt eenigszins de tekst van Hs. Gent, Univ. bibl. 1080, bl. ix b-c: Aldus eest dan gheschiet dat de ynghel tot hair in ghinc. Maer het es te vermoeden dat de heileghe slaepcamere dair Maria heymeliken in badt haren hemelscen vader, dat de ynghel die niet open en vant maer besloten... De ynghel ghinc in toter maget in de besloten camere in enen horick des huyskens wonende. Wat afkomstig is van S. Bernardus, die in zijn liber de laudibus Virginis Matris, Homilia III (bij Migne, Patrologia Latina, t. 183, col. 71), zegt: Ait igitur evangelista: Et ingressus angelus ad eam.... Quo ingressus ad eam? Puto in secretarium pudici cubiculi, ubi illa fortassis clauso super se ostio orabat Patrem suum in abscondito enz., wat Jacob van Maerlant, Sp. Hist. I6, 38, 15-32 (ed. De Vries, dl. 1, blz. 264), naar den tekst van
Vincentius Bellovacensis aldus paraphraseert: |
Dus quam daer die hemelsce geselle
| |
| |
Dat zuver was ende reine ter cure,
Ende ic waen soe, beslotenre duere,
In hare ghebede heimelike
Den Vader bat van hemelrike.
Ende oec en eist niet mijn waen,
Dat dingel vant die duere ontaen;
Want hare achtinge was indien
Emmer der lieder uplopen ontflien,
Ende van te vele te sprekene mede,
Dat mense niet in haer ghebede
Haer ghepeins met eneger sake
Ne verleede noch en brake,
Ende dat hare suverhede name
In ghene coringe en quame.
Dus sloot soe hare celle danne
Niet den inghel, maer den manne.
Bij Jan van Boendale, Lekenspieghel, Boek II, cap. 6, vs. 49-50.: |
Gabriel quam ter maghet rene,
Daer si heymelijc zat allene.
1993 |
een hoech verstaen = een begrip dat (mij) te hoog is. |
|
Tooneelaanwijzing: Gabriel knielt vor Marien: Deze houding der H. Maagd zou, volgens E. Mâle, L'Art religieux de la fin du moyen age en France, Deuxième édition (Paris, 1922), blz. 29 voor het eerst in de Meditationes Vitae Christi aangegeven zijn. Zie echter de opmerkingen van L. van Puyvelde, Schilderkunst en tooneelvertooningen op het einde der middeleeuwen (Gent, 1912), blz. 93-101, maar vooral die van R. Ligtenberg, in de Studia Catholica, dl. 3 (1926-1927), blz. 347 vlg. |
|
2013-50 |
Dit tooneel concordeert met het evangelie van Maria's geboorte, cap. 9, dat in de Meditationes Vitae Christi met kennelijk welbehagen is overgenomen en uitgesponnen, en daaruit door den schrijver van het Bonaventura-Ludolphiaansche Leven van Jezus overgenomen. Zie [Mosano], a.w. blz. 282 vlgg.; v. Cleef en Hofstede de Groot, a.w. blz. 99 vlgg.; Bakels, a.w. dl. 1, blz. 100 vlgg. - Dat de boodschap aan Maria haast in géén verlucht getijden boek ontbreekt, en de beeldende kunst nog stééds inspireert, is algemeen bekend. |
|
2018 |
die veleyne, In 't Mnl. Wdb. 9, 179 vertaald met ‘de ongelukkigen’; maar 9, 488 met ‘zondaar’. Het eerste verdient stellig de voorkeur: het waren immers niet allen zondaren |
| |
| |
|
die in 't voorgeborchte der hel verbleven en op de komst van Jezus Christus wachtten. |
|
2040 |
in haer seste maent. Dat hoefde de dichter niet uit de apocriefe evangelien en andere bronnen te halen. Het staat reeds bij Lucas 1, 36. |
|
2043 |
moet = moet et. |
|
2055 |
in wedersye = van twee kanten, het voor en tegen? |
|
2058 |
Diet: -t = ‘Dat wi hier minlic... hebben vertoecht.’ |
|
2076 |
den tijt gebyen. Zie boven vs. 728. |
|
-
voetnoot1)
- Zie Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, dl. 3 (1847), blz. 23; P. Génard, O.-L.-V. op 't Staeksken te Antwerpen. (1124-1481). Antw. 1853, blz. 58 vlgg.
-
voetnoot1)
- Zoo ook selentium in plaats van silentium in een aflaatbrief in Hs. Parijs, Bibl. Nat., fonds néerl. 3: zie Willem de Vreese, Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek, art. 6.
-
voetnoot1)
- In het Middelnederlandsch bestaan meer dan honderd handschriften met sermoenen van S. Bernardus.
|