Die eerste Bliscap van Maria
(1931)–Anoniem Bliscapen van Maria– Auteursrecht onbekend
[pagina 185]
| |
Aanteekening op bijlage II, B, blz. 132Nu merct naer dit concent, hoe dat die sonne duer dat glas in dat soete maechdelike buucxkin enz. Als men deze passage vergelijkt met den tekst der Meditationes vitae Christi (zie de juiste vertaling in Bijlage II, A, boven blz. 121), dan ontkomt men niet aan den indruk, dat de tekst van het Brugsche handschrift hier, op zijn minst genomen, ‘schromelijk in de war’ is, zooals reeds in de noot gezegd is: in de Meditationes is wél sprake van Filius Dei, gods zone in A, wat tot die sonne van B licht aanleiding kan hebben gegeven; maar van glas is bij Pseudo-Bonaventura niets te vinden. Toch moet deze onzin aanknoopen aan iets, dat geen onzin is. Wellicht is de verklaring langs den volgenden weg te vinden. Het is bekend, dat in de patristische litteratuur de gelijkstelling van Christus met de zon en van Maria met een venster een vaak gebruikte figuur is. In het Middelnederlandsch vindt men daarvan een fraai voorbeeld in het zestiende der zoogenaamde Limburgsche SermoenenGa naar voetnoot1). Vandaar dan ook de vergelijking van de incarnatie met het passeeren van een zonnestraal door het glas, reeds bij de kerkvaders zeer verbreid. Ut claritas solis vitrum absque laesione penetrat.... sic Dei verbum adiit virgineum habitaculum et inde prodiit clauso Virginis utero, zegt reeds Amedaeus Episc. Lausan. (ao 1154) in zijn tweede homelie de beata Virgine MariaGa naar voetnoot2). Een voorbeeld uit jonger tijd: in de openbaringen van de H. Brigitta (14de eeuw) heet het eveneens: assumpsi carnem sine peccato et concupiscentia, ingrediens viscera virginea, tanquam sol splendens per lapidem mundissimum, quia sicut sol vitrum ingrediendo non laedit, sic nec virginitas Virginis in assumptione humanitatis meae corrupta fuitGa naar voetnoot3). Wat in 't Middelnederlandsch m.m. luidt: so heb ic aenghenomen die menscheit sonder sonde ofte begheerlicheit des vleisches: Ingaende den meechdeliken binnensten; als die son schinende doer den alren reynsten steen Want als die son gaet int glas ende niet en quetset: ende also en is niet ghebroecken die meechdelicheit dess ioffers marie inder aenne- | |
[pagina 186]
| |
minghe mijnre menscheitGa naar voetnoot1). In een gebed: onser liever vrouwen psalter vanden levene ons heren, dat bij onze moderne devoten zeer geliefd was, wordt van Maria gezegd: Die mit volhertelicker blijtscappen dijns herten die godheit saechste blincken doer die mensheit als die sonne doer dat glasGa naar voetnoot2). En de eerste strophe van een Middenfrankisch wiegeliedje, opgeteekend in 1533, luidt: Ook in de Hoogduitsche passiespelen komt deze vergelijking herhaaldelijk voorGa naar voetnoot4). De corrupte passage uit onze Bijlage II, B doet levendig aan deze en dergelijke teksten denken. Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat de bewerker dezer vertaling van de Meditationes te gelijker tijd van andere Dietsche bronnen gebruik heeft gemaakt, een waarschijnlijkheid die nog aangroeit als men indachtig is dat ook op andere plaatsen die vertaling bizondere lezingen vertoont die in de Meditationes niet, in de andere bronnen wel voorkomen: zie b.v. de aanteekening bij vs. 1978 der Eerste Bliscap. Wellicht luidde de oorspronkelijke tekst dezer vertaling ongeveer aldus: Nu merct.... hoe dat de gods sone alse die sonne duer dat glas in dat soete maechdelike buucxkin enz., en heeft de kopiïst van het Brugsche handschrift zich hier, evenals blijkbaar op verschillende andere plaatsen, eenvoudig eenige strepen ‘miszien’. |
|