Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen
(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Vervlogen is nu al mijn hoop,
Weg is mijn vreugde zoo gij ziet,
Waar zal ik nu steeds henen loopen, bis.
Heelaas ik sterf van verdriet.
Mijn ouders hebben mij jong verlaten,
Ik was pas jeugdig in mijn lot,
Toen liet ik mij toch eens bepraten,
Verlos mij toch o groote God.
Ik meende jong met hem te trouwen,
Nu draag ik van hem een vrucht,
Ach ruk mij uit dle valsche klauwen,
Waar ik zoo menigmaal om zucht.
Ach mogt ik in het klooster leven ;
Waar ik gewis vertroosting vind,
En zou mij gaarne daar begeven,
En bidden voor mijn arm kind.
De dood alleen kan mij scheiden,
Daar denk ik aan zoo menig keer,
Daar zal ik mij doen om verblijden bis
Ach meisjes strekt u dit tot leer.
Ik zie de dag zoo helder schijnen,
Die wandel ik zoo dikwijls af,
Ja langzaam ziet gij mijn leven kwijnen,
Tot dat ik nederdaal in 't graf.
Verder vindt ik geen trooster
Die mij kan raden hier of daar,
Ik wil zoo gaarne in het klooster, bis.
O God sla mij toch altoos ga.
Ja ademloos en moe van zuchten,
Zoo klopt zij aan de kloosterpoort,
De vrome priester bleef niet rusten,
Toen hij haar zwakke stem aanhoort.
| |
[pagina 70]
| |
Treed binnen deze vrome mnren
En wees boetvaardig voor uw straf,
Dan vindt gij troost in uw jong leven, bis.
Hier is het stil als in het graf.
Adieu mijn ouders en mijn vrienden,
Adieu gij aarde hoog waardij,
Ik vind nu rust voor heel mijn leven,
Och moogt ge eens zoo gelukkig zijn.
'k Zeg adieu aan heel de aarpe
'k Leef voor, u alleen mijn kind,
Mijn wensch is dat gij uw vader,
Bij God en Engelen wedervind.
|
|