Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Het haasje. Op eene fraaie wijs. Ik arm Haasje in het groene woud, Ik wordt gejaagd en voortgestouwd, Door al de edellieden! Die om mij henen vlieden, Ben ik dan geen onnoozel dier, Hier op deez' wereld ken ik geen pleizier. Ik eet niets als het grasje groen, Wat kan ik minder schade doen, Om mij te verzaderen, Al aan de groene bladeren. En drink nog eens voor mijn ploizier, Een beetje water uit de klare rivier. Ik loop op bergen zeer gauw en snel, Maar velen achterhalen mij wel, Want bij het nederdalen, Komen zij mij achterhalen, Want zij zijn zoo op mijn verwoed, En dorsten onophoudelijk naar mijn bloed. Ik prijs de jagers van de jagt, Zij komen bij dag en niet bij nacht ; Maar zie die stomme boeren, Die komen mij beloeren, Met koperdraad en strikken zeer groot, Zoo brengen zij het arme haasjo ter dood. En hebben zij mij dan gevaan, Dan moet het op een strijden gaan, De eene zegt: de zijnen, De andere de mijnen, Maar wie mij dan heeft, het baat mij niet, Want ik arm haasje zit in het verdriet. [pagina 63] [p. 63] Doch ziet is schep maar goeden moet, Omdat ik wordt gegeten van het edelst bloed, Al op hnnne saletten, Waar zij mij nederzetten, En drinken daarbij de koele wijn, Wat kan er beter dan een Haasje zijn. Zoo menig Dame of schoone Jonkvrouw, Dragen mijn velletje voor de kou, Om halzen en om armen, Om hun wat te verwarmen, Men draagt zoo menig schoone hoed, Al van mijn velletje, zeer zacht en goed. Vorige Volgende