Het kussen.
Hij. Wat is een kusje? Kom zeg 't mij in 't oor,
Want moeder zij waarschuwt mij altijd daarvoor,
Ik durf er geen geven en nemen ook niet,
Dus ben ik nieuwsgierig waarom zij 't verbiedt,
Kom zeg 't mijn schatje gij zijt zoo geleerd,
Waarom zegt toch moeder, dat 't kussen mij deert.
Zij. Een kusje, geloof mij, is kostlijk en goed,
Geen suiker, geen honing. smaakt immer zoo zoet,
Het is op de lipjes, de hand dat men 't biedt,
Men opent de mond half, doch bijt daarbij niet,
Het is niet gevaarlijk, probeer het maar fluks,
In 't klein heet het: Kusje, in 't groot heet het Kus.
Zij. Ha, ha, ik begrijp reeds, ik ben niet zoo dom,
Maar toch gaat nog iets in 't hoofdje mij om,
Neem het mij niet kwalijk zoo ik u veel vraag,
Want 'k weet reeds bij voorraad, gij antwoord mij graag,
Zeg mij eens wat kus is, en wat kusje beduidt,
En wat is een zoen met zulk klappend geluid.
Hij. Een kus is half forto door een slechts gehoord,
Die, als zij geschied is, uog dikwijls bekoort;
Een kusje is zachter, wordt ligter vergund,
Geschiedt pianissimo. zoo stil gij maar kunt,
Een zoen dat het klapt geeft de Bruigom de Bruid,
Die klinkt dubbel forto met knallend geluid.
Zij. Dat noem ik geleerd zijn, dat noem ik verstand,
Gij zijt toch een vrijer volmaakt bij de hand,
Ik laat u met vragen, geen duur of geen rust,
'k Wil weten wat kwaad er in steekt dat men kust,
Want moeder die wil niet dat men mij wat leert,
En daarom zegt zij vast dat 't kussen mij deert.
Hij. Geraden, mijn schatje! kom schik nader bij,
En kussen w' elkander zoo hartelijk en blij,
| |