Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het weesje. Aan den oever van een snelle vliet, Een treurend meisje zat, Zij weende en schreidde al van verdriet, Het gras met traantjes nat. (bis.) Zij wierp de bloempjes die zij zag, Mistroostig in den stroom, En riep: ach lieve vader! ach, Ach lieve broeder! koom. (bis.) Een rijk heer wandelde langs den vliet, Bespeurde haar bitt're smart, Toen hij het weenend meisje ziet, Brak zijn meedoogend hart. (bis.) Wat scheelt er aan mijn lieve meid, Zeg het mij en wees niet schuw, Zeg mij de reen waarom ge schreidt, Zoo 'k kan, zoo help ik u. (bis.) [pagina 34] [p. 34] Zij zag dien heer toen treurend aan, En sprak: och brave man! Een arme wees ziet gij hier staan, Wie God slechts helpen kan. (bis.) Ziet gij dat groene bergje niet? Dat is mijn moeders graf, En aan den oever van deez' vliet, Daar gleed mijn vader af. (bis.) Een snelle stroom verslond weldra, Hij worsteld ach hij zonk - Mijn broeder sprong hem achterna, Helaas ook die verdronk. (bis.) Nu vlucht ik steeds het weeshuis uit, Wanneer het rustuur is, Al met een oog dat droevig schreit, En 't hart vol droefenis. (bis.) Gij moet niet weenen, lieve kind! Uw hart verdient geen pijn, Ik wil uw broeder en uw vrind. Ik wil uw vader zijn. (bis.) Hij nam haar vriend'lijk bij de hand, Om mee naar huis te gaan, En gaf haar kleederen naar zijn stand, Voor weezenkleederen aan. (bis.) Zij at zijn spijs, zij dronk zijn drank, Gestadig dag aan dag, Heb dank, o edele goede man! Voor u zoo braaf gedrag. (bis.) Vorige Volgende