De Blauwvoet. Jaargang 1
(1910-1911)– [tijdschrift] Blauwvoet, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAndré De Ridder's
| |
[pagina 35]
| |
wat te zeggen: al te vaak kruipt André De Ridder in het vel van den ‘Wijze Jongeling’, b.v. Dáár waar hij vertelt van ‘Den Neurasthenieken Sater’ en van ‘De Nixe.’ - Op zich zelf genomen zijn die twee vertellingen genietelijk lijk fijn dessertbiscuit: ik vind dat de twee beste stukken van het boek - maar was Allan een litterateur? Ik zei dus dat de substitutie van ‘held en auteur’ wat te veel voorkomt en zóó blijft noodzakelijk gene wat al te zeer onduidelijk, zóó wordt hij te vaak. waar hij met ‘lijf en ziel’ moest tegenwoordig zijn, lijk hij nu ‘glorieus’ in Amerika is, slechts even gesilhouetteerd. Als laatste punt nu van mijn galuitstorting: veel is het gezegd geweest dat het Vlaamsche volk niet leest, dat wij, jonge schrijvers, niet tot het volk doordringen, dat wij geen publiek hebben. Wien de schuld? - Een land was in armoê door de overdaad zijner vorsten: het volk had geen eten meer. - Een socialist van dien tijd - er waren er steeds - interpelleerde heel ongepast bij eene kameropening waar de jonge koning aanwezig was. - Het volk heeft geen brood, riep hij! le peup ' n'a pas d'pain! - Qu' ils mangent des brioches, antwoordde de vorst. Wij zijn hier de jonge vorsten, wij, nieuwere schrijvers! Het is onze schuld, zoo 't volk niet leest. - Ook verwacht ik kortelings de opstanding van een Koen Ravestein of eens anderen auctoren die ruimschoots materiaal levere voor de ‘Volksroman’, uitgave die een onzer vrienden zoo belanghebbend als zorgelijk beheert...
* * * Lof: Men heeft langentijd gedacht in Vlaanderen dat er buiten de ‘boerenromans’ geen zaligheid mogelijk was: Streuvels was de meester, maar nà hem zijn er massas Free Fritzen en andere geallittereerde ‘Scriben’ gekomen, die onze litteratuur overbevolkt hebben met ‘Kobens’ ‘Meelnies’ en ‘Mardjies.’ - Heil! Heil! Heil! die tijden zijn verdwenen: De toekomst is verschenen! (W.K! ik citeer altijd vrienden!) Ik zou hier nu eigenlijk heel pathetisch moeten zijn en spreken van eene beweging, die helklaar staaft dat er met 't Vlaamsch ook wat fijner werk gebeuren kan worden. Nieuw is die beweging niet: Vermeylen met zijn ‘Wandelende Jood,’ Teirlinck, Van De Woestyne. Baekelmans enz. enz. zijn ons al op dien weg voorgegaan en ieder weet op welke wijze!... André De Ridder verdient onvoorwaardelijk geloofd te worden omdat hij ons een boek geleverd heeft, dat ook afbreekt met de plattelandshistorie, dat straatje zonder uitweg, zooals hij het zelf in een Boomgaardartikel! noemde: Vollen lof verdient hij om de oorspronkelijke manier van zijn werk in te kleeden; vollen lof wegens het onvoorziene en het kurieuze in dat boek kwistig opengestrooid, vollen lof kortom om de schoone belofte die in dat werk verborgen ligt. In de IX. hoofdstukken die het boek uitmaken volgen wij den ‘Wijzen Jongeling’ beurtelings in zoo wat alle middens, in selecte bals, in nachtcafés en mindere danszalen en dat geeft aanleiding tot eene reeks beschrijvingen, die heel goed gezien zijn en weergegeven. Realiteit met hier en daar een tintje karikaturale fantazie, die niet aan het boek schaadt, integendeel. Over de wijsgeerige stelsels, die de Wijze Jongeling vooruitzet, heb ik hooger reeds gesproken. Ik raad alle lezers van den ‘Blauwvoet’ aan zich den ‘Wijzen Jongeling’ aan te schaffen; zij zullen zich over de kennismaking met dien vreemdigen vriend niet te beklagen hebben.. Het boek verdient bijval, het zal hem krijgen.
* * * Ik houd er aan te verzekeren dat ik ingeenendeele in den verkoop geinteresseerd ben: ik heb dus vrij uit mijn meening mogen zeggen! Ik besluit nogmaals: ‘De Wijze Jongeling’ verdient door iedereen gelezen te worden. 21 - XI - 10 L.V.G. |
|