Mathilde
Een sonnettenkrans in vier boeken door
Jacques Perk.
Inleiding.
Neen, verwacht geene kritiek, geen letterkundige ontleding, 't zal enkel zijn een ontboezeming, een uitstorten van mijn hart, hoe ik gansch persoonlijk Jacques Perk beschouw. Lang reeds bruischte het in me. lang reeds was er een aandrang mijn gevoelen over hem neer te schrijven, doch altijd was ik bevreesd het niet te kunnen doen zooals ik het wilde, zooals ik het werkelijk gevoel... En nu wil ik het toch beproeven, 'k wil trachten het zoo waar neer te schrijven als het gloeit in mijn binnenste. Ik wil u geven mijn eigen innigste voelen.
Schemeruur.... Zoete stonde!... 't Is 't volle licht van den grooten, bedrijvigen dag niet meer, 't is nog niet het zwarte donker van den nacht, 't is 't niet juist te bepalen oogenblik tusschen het sterven van den dag en het worden van den nacht.... Schemering.
't Bedrijvige leven, 't koortsige wroeten onder de zonne wordt kalmer, rustiger... In de stormende gemoederen komt de vrede zacht neergewiekt op vleugelen van schemering. 't Wordt zoo innig, zoo goed in me. Mooi-helder is de dag geweest, zalig zal zijn het droomen tusschen licht-en-donker, plechtig de avond.
Alleen zit ik in de huiskamer, in 't schemeruur.
Vóór me op tafel, een portret, me aanblikkend. Ik lees er onder: ‘Jaques Perk op 19-jarigen leeftijd’
Opengeslagen vóór me, een blauw bundeltje: op den band staat gedrukt ‘Gedichten’ van Jacques Perk.
Zóó zit ik daar, alleen, met de stilte rond me. als luisterend eerbiedig, zóó lees ik Jacques Perk, Ik lees hem met de oogen, zwijgend, ingetogen,.... ik spring recht en lees hem luide, bruisend-ontroerd al het groot gevoel in mijn stem trachtend te leggen dat ik weergegeven zie op de kleine bladzijde... Ik lees hardop en ik hoor ze ruischen, zijne taal, muziek, heerlijken zang voor me!
En als er iets in me was dat weende, als er in 't diepste van mijn ziel iets was dat smartte, als wild het woedde in mijn gemoed.... het komt ter ruste, het wordt vrede in mijn hart bij 't droomend stil, bij 't juichend-opgetogen doorlezen van 't blauwe bundeltje... Moet ik nog zeggen dat ik Jacques Perk bewonder, moet ik nog zeggen dat hij is mijn lievelingsdichter, dat hij is geworden voor me een groote troost, een sterke steun in 't droog alledaagsche leven tot het hoog houden, tot het hooger willen van mijn eigene ziel! Misschien zijn er wel menschen, niet meer jong, met veel ondervinding, die glimlachen om mijn opgaan in dien jongen dichter... 'k Ben nog vol vuur der jeugd!... Zou 't later verminderen mijn eerbiedig opzien tot die voelende, jonge dichtersziel? Ik geloof het niet... Altijd heb ik gekoesterd idealen, altijd heb ik gehouden van 't mooie: ik wil niet worden een prozaman, een beredeneerd persoon, 't leven droogkalm opnemend, 'k wil behouden mijn poëzie, mijn gevoel voor 't schoone, mijn ontroerd geraken bij 't mooie omdat het is die poëzie, dat jong-krachtige streven dat me het leven zal dragelijk, zal aangenaam maken. In oude, versleten lichamen zelfs kan nog, moet nog gloeien een strevende voelende ziel! Exelsior tot het einde! Het leven van den mensch mag geen rustpunten kennen voor zijn zieleleven...
't Blauwe bundeltje is me zóóveel geworden! Ik lees en geniet, beurtelings hoopvol lachend en zacht weenend. Ik hou veel, heel veel van de natuur, ik kan het niet neerschrijven, mijn gevoel voor 't mooie daarbuiten.... En in die sonnetten schijnt het me mijn eigene ziel geschreven te zien... Zóó heb ik dat gevoeld, zóó heeft het in me geweend, zóó heeft het in me gejuicht, maar zoo heerlijk schoon heb ik mijn ziel niet kunnen uitzingen.
Ik lees en ik dwaal ver weg, ginder, waar hij eens toefde; in het stille woud, aan den oever van 't bruisend riviertje, op den groenen berg, in het lachende dal, midden in de vrije, grootsche natuur! Nu leeft in me het streven, (het was er voor ik hem kende, doch klein, nietig, zwak... Hij heeft het aangewakkerd, heeft het doen oplaaiën als een helle gloed). Het streven naar 't wezen, het goddelijke wezen der goddelijk-groote Schoonheid!
Hij is jong gestorven: twee en twintig jaren. Het leven moest nog beginnen voor hem, het moest hem nog alles brengen, neen, want hij heeft genoten in dat korte tijdverloop ‘het Hoogst Genot!’ Hij mòest niet, mócht niet langer leven. Hij is gestorven met het bewustzijn in zich het hoogste heerlijkste bereikt te hebben, want hij zegt:
‘Wie eenmaal U aanschouwt, leefde genoeg’.
Zoo hem de dood in dezen stond versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!
Jacques Perk, zoo jong nog, is een figuur geworden onder de voelende, bewonderende menschen.... Met zijn klein, blauw bundeltje heeft hij zich een groote plaats verworven in hunne harten...
('t vervolgt).