De Blauwvoet. Jaargang 1(1910-1911)– [tijdschrift] Blauwvoet, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ambiorix. Gij zwongt de vlammende akse boven Eburonie's bosschen, en in uw lokken-suizlen ademde onverschrokken dapper. De roep van uwe borste dreunde als feestlijk vaan-gewapper, en d'Adlaar vlood alwaar uw zware knevel op kwam rossen.... Gij waart de ruwe vrijheidszoon van onbevlekte rassen. Het titans-bloed doorvlamde u in zijn heete bobbelslagen ter rustelooze dadigheid - natuur-kind groot-gewassen in 't wild getak, doorbulderd en doordaverd van de vlagen. Ik hoor het heesche krijgs-geloei dat ophelmt uit uw gorgel en zie de blanke borsten-welving van uw lijven kronkel.... De spietsen flitsen, de aksen vlammen, en als hoogtij-orgel dreunt heldenzang, en godenbliksem werende om u vonkelt.... De mieren-pootling om u heen van machtelooze zaten en ziet ge niet, en hoort ge niet in 't stil van sluimer-straten. Alleen de breed-gerepte slag van de eeuwigheid kust zuiver uw borst die wekkerde, en uw kop die wrocht-vol heilgen huiver.... Nog zijt ge levend in den droom en zweven om u schimmen. Gij mijmert, Ambiorix! Met den hoorn-kop opgesteven staart ge in uw breede rustigheid al siddrend naar de kimmen ten vijand steeds, met zindrend oog en de aksë opgeheven..... Leo Steppenbach. Vorige Volgende