De Blauwvoet. Jaargang 1(1910-1911)– [tijdschrift] Blauwvoet, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Drie droeve Liedjes. I. Een lied wil 'k voor u zingen Heel zacht, bijna met schroom, Vol wonder- teere dingen: Ge zijt zoo mooi, zoo vroom. Hoe moet ik u beminnen, U, die zoo blank en rein Straalt boven kranke zinnen En zwakke menschlijk- zijn? Hoe zal ik van u droomen? In zonnig avend- rood Zult gij eens tot mij komen Meedoogend lijk de dood. Dan droogt ge mij de tranen Met kussen van de wang. 'K wil mij gelukkig wanen; Ik minde u reeds zoo lang. Zoo zal ik van u droomen, Een avend in de Mei... - Nooit zult gij tot mij komen En alles weent in mij. II Doe nu de beide blinden dicht Eer blije Lente dage Dat niet het heldre zonnelicht Mijn droeve denken plage. Nu wil ik heel alleene zijn Om slechts aan haar te denken; De rust der eenzaamheid zal mijn Arm hart weer vrede schenken. Sluit mij nu van de wereld af Zoo ernstig, kalm en koud, en 'k Wil lijk in veilig graf Mij ver van menschen houden Zong ik voor hen ook mijn verdriet, Wat kan mijn smart genezen? Ik heb haar lief, en zij kan niet, Kan nooit de mijne wezen. Doe nu de beide blinden dicht En laat mij heel alleene; Te vroolijk is mij 't zonnelicht: Ik denk aan haar en weene... III. Ik heb u lief. Mijn leven Is 't zacht weemoedig lied Dat op den wind blijft zweven. De menschen hooren 't niet. Het liedje klinkt verloren Heel eenzaam langs den weg; De vogels enkel hooren, Begrijpen wat ik zeg. Ik heb u lief. Mijn zangen Gaan droever steeds, zoo stil... Ik voel een vreemd verlangen: 't Is of ik sterven wil. PAUL KENIS Vorige Volgende