Anders dan veel andere verlichtingsdenkers durfden de ‘sjeiks’ de uiterste consequentie aan van het alles ter discussie stellen: ook God en geloof werden zo punt van discussie. De meeste filosofen, ook grote namen als Rousseau en Voltaire, hielden vast aan religie en misten de moed om dit debat aan te gaan of vreesden de maatschappelijke consequenties daarvan. De stelling dat alleen lust en passie het leven zin gaven, maakte van de mens een dier. Dat ging niet alleen veel grote achttiende-eeuwse denkers te ver; ook zo'n tweeënhalve eeuw later zullen zulke gedachten voor sommige mensen nog altijd te radicaal zijn.
Blom vergelijkt aan het begin van zijn boek de waardering voor grootheden uit het verleden met een aandelenmarkt voor reputaties. De koers van Diderot (de grote man van de baanbrekende Enyclopédie) en D'Holbach is laag, zeker in vergelijking met die van als kopstukken van de Verlichting aangemerkte filosofen als Rousseau en Voltaire. Het verdorven genootschap slaagt erin om daar, althans bij de lezer, verandering in te brengen.
Zelfs buitenlandse gasten wisten het adres aan de Rue Royale te vinden. David Hume stelde Holbach, Diderot en de anderen op de proef door zo ongeveer alles met de scepsis die hem eigen was te bevragen. De meeste gasten van de salon hadden het geloof dan wel afgezworen, maar hadden ze dat niet gewoon vervangen door een nogal onkritisch geloof in de wetenschap? Het optimisme van het Parijse gezelschap ging hem ook wat ver. Hume betwijfelde of ‘de maatschappij in staat is om voortdurend verder te gaan op de weg naar volmaaktheid’.
Adam Smith kwam eveneens langs. Tegenwoordig staat hij vooral bekend als econoom en aartsvader van de liberalen, in zijn tijd vooral als moraalfilosoof. Net als de vaste bezoekers van de salon geloofde hij niet dat een wereld zonder geloof per se zou vervallen in anarchie en egoïsme. ‘De grootste schurk, de gehardste overtreder van de wetten van de gemeenschap, is niet volledig zonder compassie.’ Eigenlijk veronderstelde Smith in de sociale interactie een zelfde soort onzichtbare hand als bij de werking van de vrije markt.
De faam van de salon werd af en toe een last. In 1765 legde Holbach de bijeenkomsten een paar maanden stil. ‘De baron heeft geen zin meer in zevenentwintig of achtentwintig gasten, terwijl hij er eigenlijk niet meer dan twintig wil hebben. De barones is dolblij’, schreef Diderot. De vreugde van madame Holbach was van korte duur. De baron miste al snel het debat, het eten en de gezelligheid. Voordat ze verzet aan kon tekenen, pakte hij de traditie van de salon weer op.
Het verdorven genootschap richt zich niet alleen op het denken binnen de salon. De auteur heeft ook oog voor de rijke banketten, fraaie wijnen, Weibergeschichte, en de ijdelheid en paranoia die bij het samenkomen van grote ego's onvermijdelijk op de loer liggen.
Blom, die in 2008 al het meesterlijke De duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914 afleverde, bewijst met Het verdorven genootschap zijn kunnen als historicus en schrijver. Robb lukt het beter om zijn lezers de boulevards, straten en stegen van Parijs door de eeuwen heen te laten ruiken. Blom houdt daarentegen razend knap diverse biografische bordjes in de lucht. In feite maakt hij een groepsportret van een radi-