Wereldoorlog. Not At All What One Is Used To is een literaire biografie in alle betekenissen van dat begrip. Het is wijs en poëtisch geschreven en heeft de verbeeldingskracht en fijnzinnigheid van een roman. Toch voelt het verhaal levensecht aan omdat het feitenrelaas zo gedetailleerd, uitgebreid en overtuigend is.
Gardners carrière als dichter is, naast haar bijzondere levensloop, Janssens aanleiding voor het schrijven van de biografie. Opvallend genoeg wordt Gardners schrijverschap door de vele perikelen in haar leven steeds naar de achtergrond gedrukt, zowel door de dichter zelf als door de biografe. Vanuit een literair-historisch perspectief is dat het meest bijzondere aspect van het boek. Toen Gardner getrouwd was met McCormick, in het Chicago van de jaren vijftig, belandde ze in het literaire wereldje via het tijdschrift Poetry. Schrijven deed ze al heel lang, maar ze ging het professioneler aanpakken toen haar gedichten werden geplaatst door Poetry's hoofdredacteur Karl Shapiro die haar vroeg om eens langs te komen op zijn kantoor. Ze werd zijn eerste lezer en later co-redacteur. Ze las en selecteerde alle gedichten die naar dat prestigieuze tijdschrift werden gestuurd en raakte zo ingewijd in alle literaire trends. Haar lyrische onbevangen en mythisch getinte gedichten pasten niet helemaal in het conservatieve tijdgewricht. Ze vielen daardoor wel extra op, net als zij overigens. Met welvend rossig haar en flamboyante jurken kon niemand om haar heen. Kortstondig publiceerde ze in alle beroemde tijdschriften en werden haar bundels genomineerd voor de belangrijkste literaire prijzen. Door haar talent, haar markante verschijning, haar achtergrond en connecties werden deuren geopend die voor andere dichters gesloten bleven. Ze had bovendien tijd en geld om echt iets van haar loopbaan als dichter te maken. Niets stond een gouden loopbaan in de weg.
Toch haalde Gardner er niet uit wat er in zat. De verspilling van haar talent valt in het niets bij de verspilling van de levens van haar kinderen, maar is toch ook heel pijnlijk om te lezen. Gardner had waarschijnlijk het talent om tot de beste dichters van haar generatie te horen, zoals haar neef Robert Lowell en haar bevriende collega Elizabeth Bishop. Toch beleefde ze nooit zo'n doorbraak als hen en is haar oeuvre opvallend klein. Wat ging er mis? Het antwoord op deze vraag lijkt te liggen in een uitspraak van Gardner zelf: ‘I am almost neurotically uncompetitive.’ Janssen geeft aan dat Gardner in een eerdere fase in haar leven een gevierd actrice had kunnen zijn, maar dat het heilige vuur ontbrak. Hetzelfde kan gezegd worden over haar schrijverscarrière. De werkelijke passie die Lowell en Bishop jarenlang aan de dag legden was er niet. Verrassend genoeg stak Gardner haar tijd en energie wel in het stimuleren en steunen van anderen, zowel met raad en daad. Velen waren haar daar erkentelijk voor, maar ze gaf ook grif aan egocentrische haaibaaien, zoals Edward Dahlberg. Bovendien werd ze vele malen uitgeknepen of bedonderd, onder andere door Beat-dichter Gregory Corso die beweerde dat Gardner manuscripten had gestolen, daar geld voor wenste van haar en dat ook kreeg. Dat ze deze schaamteloze uitbuitingen lijdzaam onderging, zegt veel over haar persoonlijkheid. Het feit dat ze zich niet meer op eigen talent richtte is vanuit een psychologisch oogpunt fascinerend, maar toch moeilijk te begrijpen.