Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Die was toch fout?
| |
[pagina 64]
| |
van de Nederlandse Unie, dat in de eerste helft van de jaren zestig was ontstaan door toedoen van de televisieserie De Bezetting, samengesteld en gepresenteerd door de historicus dr. L. de Jong (1914-2005). De Quay had tijdens de bezetting behoord tot de leiding van de Nederlandse Unie, het zogeheten Driemanschap. In juli 1940 had hij samen met J. Linthorst Homan (1903-1986) en L. Einthoven (1896-1979) de Nederlandse Unie opgericht. Het zou binnen enkele maanden de grootste politieke beweging worden die Nederland ooit heeft gekend. Zeker 600.000 mensen meldden zich aan als lid om op die manier tegenover de bezetter uiting te geven aan hun gevoelens van nationale saamhorigheid en blijk te geven van hun afkeuring van de NSB. De Nederlandse Unie werd in december 1941 door de Duitsers verboden. In de beoordeling van de Nederlandse Unie in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, verschenen in veertien delen in 1969-1988, maakte L. de Jong onderscheid tussen de intenties van de aanhang en die van de leiding. Het Driemanschap zou in de eerste plaats ‘aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden’ hebben beoogd; het bieden van tegenwicht aan de NSB zou voor het grootste deel van de aanhang het belangrijkste motief zijn geweest. De Quay werd zo tot één van de meest verguisde politici: hij zou als lid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie hebben gecollaboreerd. Pas in 1999 kwam De Quay enig eerherstel toe in de dissertatie over de Nederlandse Unie van Ten Have.Ga naar eind3 In de necrologieën die aan De Quay zijn gewijd wordt vanwege de Nederlandse Unie-episode over zijn functioneren als premier doorgaans weinig vleiend gesproken. Overigens diende De Quay de publiek zaak niet alleen als kabinetsleider maar ook door enkele korte ministerschappen. Zijn verdiensten als commissaris der koningin van Noord-Brabant werden en worden wel allerwegen erkend. In zijn ambtsperiode (1946-1959) werkte De Quay met veel succes en elan aan de modernisering van zijn provincie. ‘President van Brabant’ en ‘Hertog Jan’ werden zijn eretitels. Ook door zijn vele andere functies - onder meer in de universitaire wereld - en zijn commissariaten bij grote ondernemingen als KLM, AKZO, DAF en VNU/De Spaarnestad kan De Quay als één van de invloedrijkste personen in het naoorlogse Nederland worden beschouwd. | |
Een enkele rimpeling‘De Unie’ heeft de carrière van Jan de Quay in wisselende toonaarden begeleid. In 1945 had zijn leidende rol in de Nederlandse Unie een prolongatie van zijn ministerschap geblokkeerd. In het laatste kabinet-Gerbrandy (23 februari-24 juni 1945) was hij in het bevrijdingsjaar tweeenhalve maand minister van Oorlog. Dat had Pieter Gerbrandy (1885-1961) nog een venijnig standje opgeleverd van zijn vrouw. Toen de oorlogspremier na vijf jaar verblijf in Londen op 6 mei weer thuiskwam en zijn vrouw begroette, voegde die haar man meteen verontwaardigd de woorden toe: ‘Wat heb je een gek hoedje op en waarom heb je die De Quay minister van Oorlog gemaakt?’Ga naar eind4 Tijdens de formatie van het kabinet-Schermerhorn/Drees (1945-1946) werd De Quay wegens de oprichting van de Nederlandse Unie de voet dwars gezet door de toenmalige leiding van de SDAP, | |
[pagina 65]
| |
J.J. (Koos) Vorrink (1891-1955) en W. Drees (1886-1988). Zij vonden dat De Quay met zijn Unie-manoeuvre blijk had gegeven van een antidemocratische gezindheid. Toen De Quay echter zelf premier werd in 1959 deed dat nauwelijks stof opwaaien vanwege de Nederlandse Unie. Alleen de Utrechtse hoogleraar geschiedenis Pieter Geyl (1887-1966) protesteerde in het socialistische dagblad Het Vrije Volk tegen de benoeming door De Quays leiderschap van de Nederlandse Unie in herinnering te brengen. De NRC had eerder trouwens publicatie van het artikel geweigerd. Op Geyl en een enkele andere stem na zwegen de pers en het publiek. De Quay zelf deed er ook het zwijgen toe. Tijdens de wederopbouwperiode bleef het verder stil rond De Quays verleden als leidsman van de Nederlandse Unie. In een verder doodstille vijver was er een enkele rimpeling: een bijdrage van Drees over de Nederlandse Unie aan het historisch overzichtswerk Onderdrukking en verzet (verschenen in de jaren 1947-1955) met ongeveer zelfde teneur als die van De Jong jaren later in het Koninkrijk schoot het Driemanschap in het verkeerde keelgat. Maar voor het grote publiek bleef dat praktisch verborgen. Als gevolg van aantijgingen uit kringen van de illegaliteit tegen het Driemanschap had het kabinet-Schermerhorn (1945-1946) zich nog wel gedwongen gevoeld een onderzoekscommissie aan te stellen naar de rol van de Nederlandse Unie en de leiding ervan, de zogenaamde Ereraad. De Quay kon echter opgelucht adem halen toen de commissie in september 1946 met een overwegend positief oordeel naar buiten kwam. Een benoeming in de vacature van commissaris der koningin van Noord-Brabant stond toen niets meer in de weg. | |
AfkeuringPas na het midden van de jaren zestig kwam er een einde aan de windstilte rond de Nederlandse Unie en zijn leidsman De Quay. Tegen het einde van de jaren zestig, en vooral in de jaren zeventig, werd in Nederland de bezetting herbeleefd, en kwam het debat op gang. Deze decennia vormden een verlate echo van de oorlogservaringen van de voorgaande generaties. Bestuurders en politiemensen werden door de jeugd stelselmatig betiteld als ‘fascisten’. In talloze teksten werd gerefereerd aan oorlogservaringen, en werd gesproken in de termen ‘goed’ en ‘fout’.Ga naar eind5 Het werd De Quay duidelijk dat het Unie-verleden hem niet met rust zou laten. ‘Linkse groepen’ bleven hem achtervolgen met de Nederlandse Unie, noteerde hij in zijn dagboek. Maar schreef hij ook: ‘Het deert mij niet meer.’Ga naar eind6 Maar was dat wel de realiteit? De eerstvolgende jaren wel. Ook toen in 1968 Jan Rogier zijn artikelenreeks in Vrij Nederland startte. De Quay vond dat bij het oordeel over iemands houding en gedrag tijdens de bezetting het belangrijkste was met welke instelling die persoon gehandeld heeft. ‘Met zekerheid kan de mens de intentie waarmee hij handelt alleen zelf beoordelen. Elk mens is bij zijn handelen bovendien gebonden aan zijn eigen aanleg, zijn karakter en zijn capaciteiten. De intentie waarmee gehandeld wordt, bepaalt mijn inziens moraliter het goed of kwaad’, schreef hij in 1968 aan een bekende.Ga naar eind7 Maar na 1970 zou De Quay niet meer zo onverstoorbaar blijven onder de kritiek. Intussen was L. de Jong ver gevorderd met deel vier van het Koninkrijk. In 1972 zou dat deel, dat handelde over het eerste oorlogsjaar, van de persen rollen. Als gevolg van de | |
[pagina 66]
| |
kritische benadering van de Nederlandse Unie in de voorgaande jaren vermoedde De Quay dat over het Driemanschap afkeurend zou worden geschreven. In december 1971 stuurde De Jong De Quay en zijn twee collega's het manuscript van de eerste helft van het deel ter inzage. In dit concept kwam de Nederlandse Unie nog niet aan de orde. Maar lezing van de concepttekst van De Jong stelde De Quay niet gerust. ‘Ik zie het al: alle SG's, alle industriëlen waren flut. Dadelijk wij.’, noteerde hij in zijn dagboek.Ga naar eind8 De oud-premier meende weer eens bevestigd te worden in zijn opvatting dat de kritiek op de Nederlandse Unie afkomstig was van socialistische en uiterst linkse groepen. De Jong rekende hij ook tot die groep. De Quay kreeg de indruk dat De Jong alles wat en iedereen die niet uitsluitend met het ondergronds verzetswerk te maken had gehad afkeurde. | |
Toch ‘fout’?In het najaar van 1972 was het zover: deel vier van het Koninkrijk verscheen met het voor het Driemanschap niet al te gunstige oordeel van De Jong. Vooral de bewering van De Jong dat het Driemanschap in de zomer van 1940 met zijn ‘erkenning van de gewijzigde verhoudingen’ de nationaal-socialistische ideologie verregaand had aanvaard, viel totaal verkeerd bij De Quay. Hij schakelde zijn relaties in Den Haag in en verzocht de minister van Onderwijs en Wetenschappen Chr. van Veen (1922-2009) onder wiens verantwoordelijkheid het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) viel, en dus de publicatie van L. de Jong die aan dat instituut verbonden was, deel vier nog eens te laten nalezen door een voor alle betrokken partijenDe Quay
aanvaardbaar onafhankelijk deskundige. De Quays interventie bereikte zelfs het kabinetsberaad, maar zonder resultaat, omdat de inhoud volgens de minister op de procedureel juiste wijze tot stand gekomen was. De Quay moest er zich nu wel bij neerleggen. Maar toch probeerde hij de ‘onrechtvaardige beoordeling’ van zijn optreden en dat van zijn twee collega-Unieleiders nog recht gezet te krijgen, in deel vijf, waarin De Jong nogmaals over de Nederlandse Unie zou schrijven en tot een finaal oordeel zou komen. Het leidde ten slotte tot een overleg in mei 1973 van de drie Uniemannen met De Jong, zijn staf en het bestuur van het RIOD. Het enige resultaat van de bespreking was dat De Jong in het concept van deel vijf enkele passages ten gunste van het Driemanschap had veranderd. De Quay bleef echter van mening dat De Jong er op belangrijke punten helemaal naast zat. Toen De Quay rond de jaarwisseling van 1973-1974 in De Haagse Post een portret van Lou de Jong, geschreven door Ischa Meijer, had gelezen, trok hij daaruit de conclusie dat De Jong ‘door bezetenheid gedreven niet is af te brengen van een bepaald oordeel en een bepaalde visie, al is die nog zo onjuist en eenzijdig’. Het bewees volgens de Quay dat De Jong ongeschikt was om in opdracht van de regering de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog te schrijven.Ga naar eind9 De Quay wilde toch niet helemaal zijn mond houden. In een gesprek in 1974 met een onderzoeker van de Nieuw-Guinea-kwestie, vertelde De Quay dat hij ervoor | |
[pagina 67]
| |
wilde zorgen dat er materiaal beschikbaar zou komen, waardoor men later kon trachten zich een goed beeld te schetsen van de werkelijke gang van zaken. De Quay zou deze belofte inlossen door overdracht van zijn uitgebreide archief aan het toenmalige Rijksarchief in Den Bosch.Ga naar eind10 In het archief van dertien strekkende meter bevindt zich veel materiaal over de Nederlandse Unie. In 1976 werd door twee medewerkers van het Rijksarchief een interview over de Nederlandse Unie afgenomen met De Quay, dat eveneens wordt bewaard in het archiefde Quay. Verzoeken om medewerking aan tv- en radioprogramma's en interviews wees hij vanaf de jaren zeventig echter steevast af. Ook al betrof het verzoek een onderwerp, dat los stond van oorlog en bezettingstijd. Wel werkte hij zo af en toe mee aan wetenschappelijk onderzoek. Hij vond dat de teneur van de kritiek geen recht deed aan en geen rekening hield met de waardering voor de Nederlandse Unie, die tijdens haar bestaan en tijdens de bezetting bij velen zeer groot was. Hij vond het helemaal passen bij ‘de moderne voorlichters en maatschappijhervormers, die zich niet beperken tot het blootleggen van onvolmaaktheden en fouten uit het verleden. Ook dat wat waardevol was moet eerst worden afgekeurd en verdwijnen’. De laatste zin uitspraak gaf tevens uiting aan de grote moeite die de diepgelovige katholiek De Quay had met invoering van vernieuwingen zoals die plaatsvond in de r.-k. kerk van Nederland. In de hier geciteerde brief schreef hij ook dat hij geen zin had zich publiekelijk te verdedigen, omdat dat vaak het tegenovergestelde effect had. ‘De aanvallers - die vele media in handen hebben - kunnen er dan nog een schepje bovenop doen. Om die reden zwijg ik en blijf ik zwijgen en hoop ik, dat latere geschiedschrijvers veel zaken zullen recht zetten. En anders, so what’.Ga naar eind11 In de familiekring werd nooit uitvoerig over het onderwerp Nederlandse Unie gesproken. De Quay liet aan zijn kinderen niet merken dat hij zich ergerde of aangedaan was door de kritiek; hij toonde zich er bijna stoïcijns onder. Maar zijn echtgenote, Maria De Quay-Van der Lande (1901-1988), ervoer ‘de aantijgingen en verdachtmakingen’ als zeer krenkend, zoals De Quays zoon Cas jaren later schreef in een brief aan Ten Have naar aanleiding van het verschijnen van zijn proefschrift over de Nederlandse Unie. ‘De kinderen de Quay hebben nooit getwijfeld’, zo schreef Cas De Quay, ‘dat hun vader een goed vaderlander was en zijn leven voor de goede zaak heeft geriskeerd’. In die brief vertelde Cas ook dat hij in die tijd als ‘zoon van’ veelal in bemoedigende zin erop werd aangesproken. ‘Af en toe proefde ik in bepaalde ontmoetingen iets van: “Je vader, daar was in de oorlog toch wat mee? Toch niet helemaal zuiver op de graat?”’ Heel navrant had Cas de Quay dat ervaren toen zijn tweede zoon in zes-vwo een project over de Nederlandse Unie had en thuis kwam met de vraag: ‘Hoe zit dat nu met opa, volgens mijn leraar heulde hij met de Duitsers, was hij fout?’Ga naar eind12 | |
Tot slotNegatieve oordelen over iemands gedrag in de oorlogsjaren - hoe genuanceerd zij ook worden gebracht - gaan toch een eigen leven leiden. Daar kwam nog bij dat De Quay vanaf omstreeks 1970 te boek kwam te staan als een exponent van het rechtse | |
[pagina 68]
| |
‘establishment’, waartegen de strijd van opstandige en progressieve jongeren zich richtten. In de maand van zijn overlijden betitelde een ingezonden brievenschrijver uit Noord-Brabant De Quay als een aartsconservatief. ‘Zo wilde hij Brabant zien en houden, en misschien wel heel Nederland: Maria, Brabant en Oranje - dat was zijn levensvervulling.’Ga naar eind13 Het maakt wel duidelijk dat De Quay in veler ogen - zeker in zijn laatste levensperiode - een controversieel persoon was. Ondanks zijn onmiskenbaar grote verdiensten en zijn beminnelijke persoonlijkheid. Misschien lag daarin ook wel zijn zwakte? Het is één van de thema's die in de biografie aan de orde zullen komen. Bovendien zijn er meer momenten in De Quays loopbaan en wat daarover - ook al tijdens zijn leven - allemaal geschreven is, die vragen oproepen. Daarvan getuigen ook de korte biografische schetsen die van hem in de loop der jaren zijn verschenen.Ga naar eind14 |
|