Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Narratieve methoden in biografisch onderzoek:
| |
De uitdaging van de biograafAls beginnend biograaf ben ik het theoretisch volledig eens met de hierboven geciteerde Virginia Woolf. Ook ik wil graag die biografie schrijven waarin ik op een samenhangend wijze zo veel mogelijk verschillende kanten van mijn hoofdpersoon beschrijf. Sinds twee jaar werk ik aan een biografie over de vrouw die precies honderd jaar geleden de eerste predikante van Nederland werd: Anne Mankes-Zernike, bij velen ook bekend als de vrouw van kunstschilder Jan Mankes.Ga naar eind3 In het proces van onderzoek, analyse en schrijven heb ik me echter gerealiseerd dat, hoewel ik poog zoveel mogelijk ‘contradictory versions of the same face’ van Anne Mankes-Zernike, over het voetlicht te brengen, mijn biografie nooit alle variaties op haar ‘zelf’ kan beschrijven en dat mijn versie van haar levensverhaal ‘slechts’ mijn beperkte interpretatie van haar leven zal zijn. Toekomstige biografen gaan waarschijnlijk een ander, maar niet minder waar verhaal vertellen en aspecten naar voren brengen die ik (on)bewust heb genegeerd of simpelweg over het hoofd heb gezien. Die gedachte herbergt een grote uitdaging: hoe kan ik een biografie schrijven die in zijn onvolledigheid toch betrouwbaar is? Hoewel ik Woolf erg bewonder om haar heldere inzichten over de biografie en de aard van het zelf en de verschillende invalshoeken die een biograaf kan kiezen om zijn subject te bestuderen, stuurt zij mij met haar uitspraak over de biografie eigenlijk met een kluitje het riet in. Zij biedt mij immers wel haar theorie, maar vervolgens geen uitgewerkte methode om de biografische taak te volbrengen. Veelvuldig is natuurlijk al geopperd dat die methode überhaupt niet bestaat. De Groninger cultuurhistoricus Klaas van Berkel verwoordde het in het voorwoord van zijn | |
[pagina 80]
| |
biografie van de wiskundige en wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis overduidelijk: ‘Er wordt wel eens gevraagd wat toch de methode van de biografie is, maar dat is een volstrekt misplaatste vraag. De biografie heeft geen methode, maar is een methode.’Ga naar eind4 Een methode waarin aspecten afkomstig uit andere disciplines, zoals uit de literatuur- of historische wetenschap, de antropologie, de sociologie of, zoals ik in dit artikel zal betogen, uit de narratieve psychologie, gebruikt kunnen worden om nieuw licht te werpen op bepaalde thema's. In mijn biografische onderzoek naar Anne Mankes-Zernike maak ik gebruik van twee narratieve benaderingen: de levensverhalen-methode van Dan P. McAdamsGa naar eind5 en de methode van het dialogisch zelf, van Hubert J.M. HermansGa naar eind6 die ik, hoewel afkomstig uit de narratieve psychologie, niet inzet om mijn hoofdpersoon te psychologiseren, maar om haar beter te contextualiseren. Beide methoden zijn niet zaligmakend voor een biograaf en het is dan ook niet mijn bedoeling om voor te stellen deze narratieve methoden in zijn geheel te omarmen. Wel wil ik ze introduceren als mogelijke instrumenten voor biografisch onderzoek, hulpmiddelen bij het inzichtelijk maken van historisch-biografisch onderzoeksmateriaal en het verbinden van primaire bronnen (autobiografisch materiaal) met secundaire bronnen in de context. | |
McAdams en HermansDe narratieve methode van Dan P. McAdams acht ik vooral geschikt voor het analyseren van de zogenoemde egodocumenten. McAdams gaat er vanuit dat elk levensverhaal, dus ook een geschreven autobiografie, bestaat uit losse maar samenhangende episodes die zijn samengesteld uit een aantal basiselementen. Elke episode in het levensverhaal herbergt een eigen verhaal, maar een aantal basiselementen vormen, nadat ze zijn geïntroduceerd in de zogenaamde ‘nuclear episode’ (de belangrijkste sleutelgebeurtenis, vroeg in het verhaal), een terugkerend thema. Deze rode draad, het dominante thema van het verhaal, wordt volgens McAdams bewust door de auteur naar voren geschoven, om op die manier het levensverhaal van eenheid en betekenis te voorzien.Ga naar eind7 Het achterhalen van dit thema is voor de biograaf van belang omdat het sterke aanwijzingen geeft over hoe de auteur over zichzelf dacht of hoe de auteur zou willen dat er over hem of haar wordt gedacht. De egodocumenten van de hoofdpersoon kunnen worden getoetst aan de secundaire bronnen in zijn of haar context om zo de verbinding te leggen tussen het beeld dat wordt geschetst door het subject zelf en de historische feiten die oprijzen uit de secundaire bronnen. De theorie van het dialogisch zelf, van Hubert J.M. Hermans, kan vervolgens gebruikt worden om die verbinding met die secundaire bronnen en de context van het verhaal te leggen, waardoor een breder biografisch perspectief ontstaat. In de theorie van Hermans wordt het ‘zelf’ niet opgevat als centralistisch, maar als een dynamisch systeem. Hermans gaat uit van een veelheid aan ik-posities die in de persoon, maar ook daarbuiten zijn te vinden. Tussen deze verschillende posities ontstaat een ruimte waarin een (dynamische) structuur van ondermeer botsingen, conflicten, overeenstemming en vragen kan ontstaan.Ga naar eind8 Het in kaart brengen en onderzoeken van | |
[pagina 81]
| |
deze verschillende posities creëert volgens Hermans alternatieve perspectieven op het ‘zelf’.Ga naar eind9 | |
De autobiografische sleutelgebeurtenisAan de hand van een aantal citaten uit de ‘nuclear episode’ in Mankes-Zernikes leven, een persoonlijke crisis, zal ik uitleggen hoe beide methoden van waarde kunnen zijn in een biografisch onderzoek. De citaten zijn afkomstig uit haar autobiografie Een Vrouw in het Wondere Ambt. Herinneringen van een predikante. De crisis die zij hierin beschrijft vond plaats in de snikhete zomer van 1911. Ze was toen 24 jaar, net afgestudeerd en aan het Doopsgezind Seminarie te Amsterdam - als eerste vrouw in Nederland - bevorderd tot proponente. Die hele zomer preekt Anne Zernike in Doopsgezinde gemeentes in Nederland, voor haar een bijzondere maar ook uitputtende periode. Overal waar zij kwam liep een menigte uit, om met eigen ogen te aanschouwen dat er een vrouw op de preekstoel stond. In de stampvolle, snikhete kerkjes vielen mensen flauw en soms moest er zelfs politie aan te pas komen om alles in goede banen te leiden. In haar autobiografie herinnert de auteur zich echter ook hoe er die zomer nog iets was dat haar volop bezig hield en verwarde. Ze schrijft:
‘Ik was blij aan het einde van mijn reeks preekbeurten te zijn gekomen, want het was alles bij elkaar een vermoeiende zomer geweest. En dat niet alleen door de afmattende hitte en de vele inspannende reizen aan het noorden. Er was nog iets anders, dat me bezig hield en hevig emotioneerde: mijn vriendschap met Hélène Swarth. (...) De eenzame vrouw, die wat leeftijd betrof mijn moeder kon zijn, had me al spoedig zo in haar ban, dat ik me als het ware met haar vereenzelvigde en haar emoties doorvoelde, als ware het de mijne. (...) Ze wierp zich als een prooi op me en zag niet, hoe ze me uitputte en verwarde. Ik merkte het zelf nauwelijks, bekoord en gevleid als ik was, dwaas genoeg, was, dat zij, de grote dichteres mij al haar ontboezemingen toevertrouwde. (...) Bijna was mijn toekomst die ik zo vlijtig had opgebouwd, er aan ten onder gegaan. Korte tijd na mijn preekbeurt in De Knijpe kreeg ik een inzinking. Al mijn zelfvertrouwen ontglipte me. Ik hield me voor, dat ik geen predikante kon worden, want dat mijn geloof niet sterk genoeg was. (...) Enkele weken leefde ik als in een geestelijk luchtledig, alles was onwezenlijk in me en om me. Totdat op een morgen bij het ontwaken mijn bezwaren verdwenen waren, opgelost tot niets.’Ga naar eind10
Wanneer we een levensverhaal lezen mogen we volgens McAdams aannemen dat het werkelijk aantal gebeurtenissen in een leven de beschreven gebeurtenissen in haar autobiografie vele malen overtreft. De auteur heeft haar verhalen geselecteerd alvorens ze met haar (beoogde) publiek te delen. Het is daarom van belang dat we ons bij de analyse van een levensverhaal ons niet primair richten op de inhoud van dat verhaal, maar op de vorm. Deze is onlosmakelijk verbonden met het vertelde verhaal.Ga naar eind11 Wanneer een levensverhaal is gepubliceerd als een autobiografie heeft de auteur gekozen voor een vorm (een boek) waarin in afgebakende hoofdstukken wordt teruggeblikt op het eigen leven. Bovendien heeft ze ‘echte’ historische gebeurtenissen verweven | |
[pagina 82]
| |
met haar eigen ideologische opvattingen en gekleurde herinneringen en zo aan haar lezerspubliek een gestileerde werkelijkheid of in McAdams' woorden ‘imago's’ van zichzelf gepresenteerd. Welke personages en anekdotes in het levensverhaal terecht zijn gekomen, hangt sterk samen met de context waarin het verhaal wordt verteld. Niet alleen hoe de hoofdpersoon zich op dat moment voelde, beïnvloedt het vertelde levensverhaal, maar ook de opvattingen van de auteur op het moment van schrijven en het beoogde publiek.Ga naar eind12 McAdams analyseert hoe de auteur het verhaal heeft opgebouwd, aan de hand van vragen als: hoe is het verhaal vormgeven, hoe is de hoofdstukindeling, in welk genre is het verhaal geschreven, hoe is de toon? Daarnaast bestudeert hij hoe er wordt gereflecteerd op het eigen leven. Hij doet dit ondermeer door op zoek te gaan naar de door de auteur gecreëerde ‘imago's’ en de geïntroduceerde ideologische setting. Hiermee lokaliseert McAdams de belangrijkste thema's van het verhaal en daarmee dat wat hij de ‘personal myth’ noemt.Ga naar eind13 Deze mythe is van belang voor een biograaf, want ze herbergt waardevolle informatie over zowel de belevingswereld van de hoofdpersoon als de auteur. Deze informatie kan in een later stadium worden vergeleken met andere, niet door de hoofdpersoon vervaardigde bronnen. In het zojuist geciteerde fragment over de inzinking in de zomer van 1911 introduceerde Mankes-Zernike twee interessante en op dat moment nog tegenstrijdige ‘imago's’: de jonge en zeer ambitieuze, maar nog onevenwichtige theologe en predikant-in-spé en daarnaast de dichteres Hélène Swarth, die kunstenaars en de kunst vertegenwoordigde, Mankes-Zernikes grootste passies. Samen vormen ze, in McAdams woorden, haar ‘ideological setting’ en bepalen ze haar ‘personal myth’.Ga naar eind14 De op dat moment nog tegenstrijdige werelden van aan de ene kant de kerk, het predikantschap en de theologie en aan de andere kant de vrije levensstijl van kunstenaars en kunst verwarden de toen 24-jarige Mankes-Zernike hevig. Een moeizame existentiële en religieuze crisis was het gevolg. Maar in het ‘geestelijk luchtledig’ van die inzinking wist ze zichzelf wonderbaarlijk te herpakken en die tegenstrijdigheden in zichzelf te verbinden. Na enkele weken van hevige twijfel waren haar bezwaren ineens ‘opgelost tot niets’ en verrees als een feniks uit de as de in de rest van de autobiografie centraal staande kunstminnende theologe-predikante Mankes-Zernike. Door de opvoering van kunstenaars en kunst op dit moment in het levensverhaal van de jonge theologe, heeft de auteur een omgeving gecreëerd waarbinnen deze toch een belangrijke rol kunnen spelen in een verhaal dat eigenlijk gaat over de carrière van de eerste predikante van Nederland. In de daaropvolgende hoofdstukken in de autobiografie vinden we beide motieven voortdurend samen terug. Bijvoorbeeld in het deel waarin Anne Zernike verliefd werd op en trouwde met de zich in religie verdiepende kunstenaar Jan Mankes, of waar ze schreef over de stellingen van haar proefschrift, waarin ze vlammend betoogde dat de vrijzinnige religie geen kunst van betekenis had voorgebracht en later, toen ze onderdak gaf aan de juist uit de gevangenis ontslagen protestantse dichter Willem de Merode, maar uiteindelijk vooral in haar dagelijkse praktijk als voorganger in Rotterdam Tuindorp, waar ze haar kerkgangers | |
[pagina 83]
| |
meenam naar musea en concerten, in haar kerk een podium voor de net opgerichte toneelvereniging realiseerde en voordurend probeerde haar theologische visie, gebaseerd op de waarden en opvattingen uit de kunst, met haar gemeenteleden te delen. De analyse die ik gemaakt heb aan de hand van de theorie van McAdams (een analyse die overigens uitgebreider is dan de hier gepresenteerde versie), gaf me een goed idee van de manier waarop de auteur haar levensverhaal heeft geconstrueerd en welke idealen en thema's zijzelf zo belangrijk achtte dat ze de rode draad, de persoonlijke mythe, in haar boek zijn gaan vormen. Dat de grens tussen feit en fictie ook in deze autobiografie vloeiend blijkt te zijn en dat deze zelfbeschrijving daardoor niet vrij is van verzinsels, betekent niet dat de biograaf deze autobiografie (of andere egodocumenten van haar hand) zou moeten negeren. Juist door een narratieve analyse ervan kan inzichtelijk worden gemaakt welke thema's van belang of zelfs van ‘levensbelang’ waren voor de auteur Anne Mankes-Zernike. Thema's die niet alleen in zichzelf, maar juist door ze te verbinden en te vergelijken met de secundaire bronnen een interessante en verhelderende visie op de hoofdpersoon kunnen geven. | |
Van autobiografisch naar biografisch perspectiefOm het eenzijdige autobiografische perspectief van de auteur op te kunnen nemen in het bredere biografische spectrum van - tegenstijdige - perspectieven op de hoofdpersoon, maak ik gebruik van een andere methode uit de narratieve psychologie, de op Mikhail Bakhtins theorie van het polyfoneOlieverfschilderij van Anne Mankes-Zernik door Jan Mankes (1916, 25, 5 × 20 cm)
zelf geënte theorie van dialogisch zelf van Hubert J.M. Hermans.Ga naar eind15 Hermans levert kritiek op de veronderstelling dat het zelf is georganiseerd zou zijn rond een centrum of kern.Ga naar eind16 In plaats van als een gecentraliseerde auteur, beschrijft hij het zelf als een dynamische veelheid van relatief autonome ‘ik-posities’ of ‘stemmen’. Hij stelt: ‘the voices function like interacting characters in a story, involved in a process of question and answer, agreement and disagreement. Each of these characters has a story to tell about his or her own experiences from his or her own stance (...).Ga naar eind17 Wanneer we met behulp van Hermans’ theorie kijken naar de vele posities die een rol spelen in het verhaal van Mankes-Zernike in deze crisis-episode en verder kijken dan de gecreëerde ‘imago's’ die de auteur vanuit dat wat McAdams haar ‘personal myth’ noemt, heeft opgevoerd in haar autobiografie, dan komen een aantal belangrijke posities aan de oppervlakte. Om deze te begrijpen moeten we de verschillende posities die aanwezig zijn in haar levensverhaal herkennen. Hermans stelt dat imago's zijn samenge- | |
[pagina 84]
| |
steld uit een scala van verschillende, persoonlijk ik-posities, bijvoorbeeld ‘ik als een dochter’, ‘ik als vrijzinnige theoloog’, ‘ik als ambitieus’, maar ook posities als ‘ik-als kunstliefhebber’, ‘ik als gelovend in mezelf’ en ‘ik als zeer vrijzinnig’. Daarnaast is ook ‘de ander’ volgens Hermans vertegenwoordigd in Mankes-Zernike zelf, bijvoorbeeld: ‘mijn ouders’, ‘mijn lerares’, ‘mijn predikant’, ‘mijn kunstenaarsvrienden’, enzovoort. Naast deze twee soorten posities zijn er culturele en collectieve posities. ‘These collective or cultural positions are the result of historical processes and help determine the content and organization of the self’, aldus Hermans ‘An individual speaker's utterance is not simply coming from an isolated, decontextualized voice speaking in a neutral space (Bakhtin, 1986). Rather, individual voices are deeply penetrated by the culture of institutions, groups, and communities in which they participate, including their power differences.’Ga naar eind18 Voorbeelden van collectieve of culturele posities in het leven van Mankes-Zernike zijn ‘De Vrije Gemeente van Amsterdam’, ‘de Doopsgezinde Broederschap of ‘het Doopsgezinde Seminarie’. Maar ook ‘het artistieke leven’, ‘de academische cultuur’, ‘de niet-dogmatische vrijzinnige theologie’ en ‘het feminisme’ moeten vanuit het perspectief van Hermans worden beschouwd als posities in haar verhaal. Door die persoonlijke en collectieve posities als het ware te plaatsen in het veld van de hoofdpersoon worden de ‘dialogical relations’ tussen deze posities in het verhaal van Anne Mankes-Zernike goed zichtbaar. ‘(...)Not only the potentials and multifacetedness, but also the richness of a particular theme can be brought to expressions’, aldus Hermans.Ga naar eind19 | |
Tussen primaire en secundaire bronnenOm de werkelijke invloed van de collectieve en culturele posities in het leven van de hoofdpersoon te begrijpen, moeten we niet alleen kijken naar het verhaal van de auteur, maar moeten we de in haar autobiografie gepresenteerde posities verbinden met de historische context, door deze te vergelijken met gegevens uit de secundaire bronnen. Een in dit verband goed voorbeeld is de positie van de Vrije Gemeente van Amsterdam en de rol die deze gemeenschap speelde in Mankes-Zernikes leven en werk. Secundaire bronnen zoals de brochures en boeken uitgegeven door de Vrije Gemeente Amsterdam maken inzichtelijk hoe liberaal, niet-dogmatisch en feministisch deze groep was.Ga naar eind20 De leider en predikant van de gemeente, P.H. Hugenholtz, noemde zichzelf een feminist en de onderwerpen van de preken gehouden tijdens hun bijeenkomsten varieerden van op bijbelse teksten geïnspireerde lezingen tot verhandelingen over het boeddhisme, het taoïsme, de islam, de kunsten of antieke filosofische teksten. De auteur schrijft in haar autobiografie erg summier over deze Vrije Gemeente. Ze meldt dat haar ouders er lid van waren en ze geeft een beschrijving van haar overgang van de Vrije Gemeente naar de Doopsgezinde Broederschap: ‘In de eerste jaren van mijn studententijd was ik nog steeds de Vrije Gemeente trouw | |
[pagina 85]
| |
gebleven en geen lid van een kerkgenootschap geworden. Nu waren in Amsterdam alleen de seminaries gevestigd van de Doopsgezinden en de Lutheranen. De Doopsgezinde sociëteit had het toen juist in principe mogelijk gemaakt, dat een vrouw proponente zou kunnen worden. Ik meldde mij niet, daar ik immers niet Doopsgezind was. Maar het leek wel alsof alles me naar de Menisten Broederschap toedreef. (...) Hoe het zij, ik werd op mijn tweeëntwintigste door ds. Kuiper gedoopt tot lid van de Doopsgezinde Broederschap, waarna ik me liet inschrijven als studente aan het seminarie.’Ga naar eind21 Wanneer we ons baseren op dit fragment moeten we concluderen dat de auteur in haar vroegere jaren verbonden was aan deze Vrije Gemeente, maar dat zij daar niet veel waarde aan toekende. Hermans stelt echter dat ‘in the polyphonic construction, a particular theme (...) has no fixed, self-contained, unchangeable, continuous meaning.’Ga naar eind22 De auteur benoemde de positie, hoe marginaal ook, wel en dus is het van belang om te onderzoeken welke betekenis van de Vrije Gemeente voor haar had. De archiefstukken van de Vrije Gemeente, laten zien dat Anne Zernike en haar broers en zussen in hun puberteit leerlingen waren op de religieuze school van deze Vrije Gemeente. Krantenartikelen en periodieken uit die periode leren dat hun lerares van destijds, Jacoba Mossel, een prominent lid binnen de vrijzinnige beweging was en, hoewel ze zelf niet officieel predikante mocht worden, al rond 1900 in kerkdiensten voor ging. Jacoba Mossel mengde zich via artikelen en lezingen in de roerige discussie over de toelating van vrouwen tot het predikantsambt.Ga naar eind23 Een interview met de zus van Anne Zernike onthult bovendien dat zij zo enthousiast was over het onderwijs en de onderwijzeres van deze school, dat ze al vroeg wist dat ze theologie wilde gaan studeren en predikante wilde worden. Dat Anne Zernike om officieel predikante te kunnen worden de overstap moest maken van de zeer vrijzinnige Vrije Gemeente naar de conservatief-vrijzinnige Doopsgezinde Broederschap zal, als we afgaan op bovenstaande bronnen, iets moeilijker zijn geweest dan de auteur ons wil doen laten geloven in haar autobiografie. Dat blijkt wel als we met in ons achterhoofd deze gegevens uit de secundaire bronnen, de passage over Anne Zernikes eerste ervaringen als doopsgezind predikante lezen: ‘In het laatste studiejaar had ik een enkele keer des zondagsmorgen in Doopsgezinde gemeenten in de buurt van Amsterdam de predikant vervangen. Uit het vaak overmatig drukke kerkbezoek bleek wel dat velen een vrouw op de preekstoel een soort bezienswaardigheid vonden, wat ook sprak uit de nieuwsgierige blikken, die op me werden geworpen. (...) Meederde malen kreeg ik na zo'n preek een brief, altijd anoniem, die me verwijtend wees op I Corinthen 14: 34. Ik behoefde de tekst niet meer op te zoeken om te weten wat daar stond: “Dat uw vrouwen in de gemeente zwijgen; want het is haar niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt. (...) Het preken was een werkzaamheid, die zo goed mogelijk moest worden volbracht, waar ik al mijn best op deed, en toch voor een groot deel nog buiten stond.’Ga naar eind24 | |
[pagina 86]
| |
Anne Zernike werd omdat zij een vrouw was in de Doopsgezinde Broederschap begroet met veel nieuwsgierigheid, maar ook met kritiek en afwijzing. Iets wat ze vanuit haar ervaringen in de Vrije Gemeente niet gewend was. De toetsing van ogenschijnlijk niet erg relevante opmerkingen uit de autobiografie van Mankes-Zernike aan secundaire bronnen levert mij het polyfone beeld op waar Hermans op wijst - de minimaal beschreven herinnering aan de Vrije Gemeente komt in een ander daglicht te staan en levert een interessante invalshoek op. Waar de auteur het in eerste instantie doet voorkomen alsof zij zonder enige aarzeling de deur van de Vrije Gemeente achter zich dicht trok om zich (via de doop) aan te sluiten bij de Doopsgezinde Broederschap, blijkt dat, als we de verschillende posities die een rol spelen in deze episode goed onderzoeken, dat besluit veel moeilijkheden en verwarring met zich meebracht. In Hermans' woorden kunnen we stellen dat de positie ‘ik als ambitieus’ hier in conflict raakt met onder meer de verwaarloosde en gemarginaliseerde collectieve posities ‘ik als lid van Vrije Gemeente’ en ‘ik als zeer vrijzinnig’. Richtingsverschillen en afwijkende opvatting zijn door de hoofdpersoon opzij gezet om zo snel mogelijk haar doel (het predikantschap in de Doopsgezinde Broederschap) te bereiken. Maar, stelt Hermans, de invloed van dergelijke ‘power differences between the collective voices in a particular community appear as power differences or power struggles between positions in the self’.Ga naar eind25 De richtingsverschillen die vanuit de collectieve en culturele posities een rol spelen zijn zo sterk aanwezig in de hoofdpersoon, dat deze het negeren van die posities nooit lang volhoudt. En dat lezen we terug in de autobiografie: bijna was Anne Zernike niet onze eerste predikante van Nederland geworden. Ze ervoer zo'n diepe existentiële crisis dat zij overwoog haar predikantschap op te geven. Echter, ze zag ze een uitweg. Ze accepteerde het beroep van de Doopsgezinde Gemeente uit het Friese Boven Knijpe, maar besloot ook (zoals blijkt uit de rest van haar autobiografie) haar opvattingen en idealen niet opzij te zetten, maar te combineren: een zeer vrijzinnig en kunstminnend theologepredikante was geboren. Het zal niet verwonderen dat Mankes-Zernike niet lang predikante bij de Doopsgezinde Broederschap bleef. Na vier jaar legde zij haar ambt neer, toen ze in het huwelijk trad met de kunstschilder Jan Mankes. Na diens dood in 1920 werd zij opnieuw voorgangster, maar nooit meer bij de Doopsgezinde Broederschap. Bij de zeer vrijzinnige afdeling van de Nederlandse Protestantenbond in Rotterdam was zij veel beter op haar plek en bouwde ze binnen enkele jaren een krachtige en bloeiende gemeente op. | |
Tot slotDe biografie leent zich er bij uitstek voor om theorieën van multidisciplinaire aard op het empirische feitenmateriaal toe te passen en verbanden te construeren met inzichtelijke en zelf verklarende kracht, stelde Leon Hanssen, cultuurhistoricus en biograaf van onder andere Piet Mondriaan, in zijn betoog over wetenschap en biografie.Ga naar eind26 Precies dat heb ik in dit artikel willen doen. Middels een korte introductie en enkele voorbeelden heb ik willen laten zien hoe twee methoden, afkomstig uit een dis- | |
[pagina 87]
| |
cipline die misschien niet geheel vanzelfsprekend is voor een biograaf, mij hebben geholpen en helpen om de autobiografie van Anne Mankes-Zernike te analyseren en te verbinden met de secundaire bronnen. Hoewel de beschreven theorieën mij geen ultieme aanpak bieden, durf ik te stellen dat zij een biografisch hulpmiddel zijn om de ‘onbetrouwbare’ autobiografische teksten te interpreteren en te verstaan binnen de context. De beschrijving die ik hier van beide methoden gaf is alles behalve compleet. Zij kan dan ook het beste worden beschouwd als een introductie en een aanzet tot het verder onderzoeken van de mogelijkheden die methoden uit de narratieve psychologie biografen kunnen bieden. Jan Fontijn, de biograaf van Frederik van Eeden, schreef ooit dat ‘de biograaf een subtiele strategie [moet] volgen en aanvallen op onverwachte plaatsen, een plotseling verhelderend zoeklicht richten naar duistere schuilhoeken, tot dan niet onderzocht.’Ga naar eind27 Dat geldt wat mij betreft niet alleen voor het te beschrijven leven zelf, maar ook voor het exploreren en uitproberen van multidisciplinaire theorieën en methoden die kunnen bijdragen aan ons biografische onderzoek. |
|