Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Zo iets kun je toch niet verzinnen...
| |
[pagina 66]
| |
gaat. Het verbaast dan ook niet dat er geen andere bronnen zijn - een politieverslag bijvoorbeeld - die het gebeurde bevestigen. Persoonlijke getuigenissen zijn van meet af aan belangrijk geweest voor de herinneringscultuur die zich in Nederland na afloop van de Duitse bezetting ontwikkelde. Toch is er een levensgroot verschil tussen de status die deze getuigenissen aanvankelijk hadden en de betekenis die er tegenwoordig aan wordt gehecht. Terwijl de getuigenverhalen lange tijd deel waren van een groter verhaal over ‘de oorlog’, hebben ze zich nu ontwikkeld tot een op zichzelf staand genre. Een genre bovendien waarbij vragen naar de historische betrouwbaarheid er steeds minder toe lijken te doen. Hoe heeft het zover kunnen komen? | |
Er werd wat af geïnterviewd...Toen Nederland bevrijd was, werd direct begonnen met het verzamelen van persoonlijke getuigenissen. Al op 28 maart 1944 had Gerrit Bolkestein, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in de Nederlandse regering in ballingschap, vanuit Londen via Radio Oranje meegedeeld dat de Regering het besluit had genomen om zo veel mogelijk geschiedkundig materiaal over de ‘strijd en lijden van ons volk sinds den 10en Mei 1940’ te verzamelen, te bewerken en uit te geven. Hij deed een oproep aan iedereen in Nederland om ‘dit historisch onderzoek te maken tot een groot, waarlijk nationaal werk’ door zo veel mogelijk bronnen te verzamelen. ‘Geschiedenis’, zo zei hij, ‘kan niet alleen geschreven worden op grond van officiëele bescheiden en archiefstukken. Wil het nageslacht ten volle beseffen wat wij als volk in deze jaren hebben doorstaan en zijn te boven gekomen, dan hebben wij juist de eenvoudige stukken noodig - een dagboek, brieven van een arbeider uit Duitschland, een reeks toespraken van een predikant of priester. Eerst als wij er in slagen dit eenvoudige, dagelijksche materiaal in overstelpende hoeveelheid bijeen te brengen, eerst dan zal het tafereel van dezen vrijheidsstrijd geschilderd kunnen worden in volle diepte en glans.’Ga naar eind5 Bolkesteins terechte vaststelling dat geschiedenis niet alleen geschreven kan worden op grond van officiële bescheiden en archiefstukken leidde ertoe dat medewerkers van het op 7 mei 1945 opgerichte Rijksbureau voor Oorlogsdocumentatie, de voorganger van het huidige NIOD, veel egodocumenten verzamelden. Daarbij ging het niet alleen om dagboeken, maar ook om verslagen van vraaggesprekken met betrokkenen. Er werd wat af geïnterviewd door de medewerkers van Oorlogsdocumentatie, al hadden zij het niet over interviews, maar over ‘verhoren’. Deze, in die tijd nog zeer onconventionele, bronnen werden door hen gebruikt als basis voor de eerste historische studies die rond 1950 begonnen te verschijnen.
In deze fase hadden egodocumenten geen op zichzelf staande waarde en gezag; het waren brokstukken die dienden om een grotere geschiedenis te kunnen schrijven. Na een korte hausse aan apart gepubliceerde persoonlijke oorlogsherinneringen, verborgen egodocumenten zich over het algemeen in voetnoten of lijsten van geraadpleegd materiaal. Dat mondelinge bronnen belangrijke bouwstenen leverden voor het bekende geschiedwerk van L. de Jong en voor publicaties van andere | |
[pagina 67]
| |
medewerkers van Oorlogsdocumentatie is weinig bekend, omdat de auteurs hier geen aandacht op vestigden. Een uitzondering was Ben Sijes. In zijn studies over de Razzia van Rotterdam (uit 1951) en over De Februaristaking (1954) verantwoordt hij het gebruik van mondelinge bronnen expliciet.Ga naar eind6 Hij maakt daarbij enige kritische opmerkingen over de werking van het geheugen die nog steeds de moeite van het lezen waard zijn. Tot in de jaren 1980 ontleenden autobiografische bronnen hun waarde en gezag aan hun status als radertje in een groter geheel. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de in dit nummer van het Biografie Bulletin gepubliceerde bijdrage van Susan Hogervorst. Zij beschrijft de bijna dwangmatige manier waarop leiders in gemeenschappen die door een ideologie bij elkaar werden gehouden, zoals de communistische, controle probeerden uit te oefenen over oorlogsherinneringen.Ga naar eind7 Dit is een extreem voorbeeld van een algemener verschijnsel uit die tijd: in naam van het onpersoonlijke gezag van de wetenschap hielden deskundigen controle over de persoonlijke herinneringen van individuen. In de legendarische TV-serie De Bezetting (uitgezonden tussen 1960 en 1965 en herhaald tussen 1966 en 1968) vertellen deze deskundigen - en vooral de steeds met zijn doctorstitel geafficheerde auteur, samensteller en presentator Dr. L. de Jong - het grote verhaal. Er verschenen wel ooggetuigen op het scherm, maar die lazen samen met De Jong voorbereide verklaringen voor. Hun getuigenissen ondersteunden de door de deskundigen uitgezette lijn van de serie. Een ander voorbeeld is Pressers uit 1965 daterende tweedelige studie Ondergang.Ga naar eind8 Hierin wordt ruim gebruik gemaakt van egodocumenten. Anders dan tegenwoordig het geval is, werd zijn persoonlijke betrokkenheid bij die geschiedenis echter niet gezien als een voordeel, maar als een reden om hem te bekritiseren. Het gezag van zijn studie was niet gebaseerd op zijn eigen ervaringen, maar op zijn ‘onpersoonlijke’ status als wetenschapper, als hoogleraar.
In deze periode zijn er echter ook al voorboden van een verandering in de status van de getuigenverhalen. Jolande Withuis heeft hier in diverse studies op gewezen: vanaf de jaren 1970 ontwikkelde zich door democratisering en therapeutisering van de samenleving een zogenaamde traumacultuur.Ga naar eind9 Daarin komt steeds meer nadruk te liggen op de perceptie van het verleden door de betrokkenen en steeds minder op de gebeurtenissen in dat verleden. Withuis wijst bijvoorbeeld op de verschijning in 1981 van het succesvolle boek Zo ben je daar van Tineke Wibaut. Het is een verslag van Wibauts tocht langs Vught, Ravensbrück en andere kampen, met een serie portretjes van onbekende medegevangenen. Wibaut was geen historica, maar ontleende, anders dan Presser, gezag aan wat zij zelf had meegemaaktGa naar eind10 In de jaren 1970 kwam ook de ‘oral history’ op. De rol die oral history heeft gespeeld in de opwaardering van het gezag van het getuigenverhaal is complex. Het belang van de persoonlijke ervaring van ‘gewone’ mensen werd door oral historians sterk benadrukt. In die zin past de opkomst van oral history in de door Withuis gesignaleerde democratiseringsbeweging. De vraag naar de historische betrouwbaarheid van de mondelinge bronnen was en is echter belangrijk voor oral historians. Bovendien combineren zij mondelinge met schriftelijke en andersoortige bronnen, en wenden zij dit bonte palet van bronnen aan voor het vertellen van een ge- | |
[pagina 68]
| |
schiedenis die de persoonlijke geschiedenissen met elkaar verbindt. Daarnaast waren er ook oral historians die steeds geïnteresseerder raakten in de manier waarop hun zegsmannen en -vrouwen het verleden beleefden. In studies als die van Luisa Passerini over de manier waarop Italianen zich Mussolini herinneren, werd die perceptie echter wel ingepast in een grotere geschiedenisGa naar eind11 Toch heeft deze stroming er ongetwijfeld toe bijgedragen dat getuigenverhalen een op zichzelf staande waarde kregen. Die laatste trend is ook zichtbaar in het programma Erfgoed van de Oorlog dat in 2007 onder auspiciën van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) werd gelanceerd. Vele miljoenen werden ingezet om allerlei soorten aan de Tweede Wereldoorlog gerelateerde bronnen te digitaliseren. Via een veelheid van websites werd dit materiaal online raadpleegbaar. Dit programma heeft de nadruk op de persoonlijke beleving van ‘de Oorlog’ versterkt door prioriteit te geven aan de ontsluiting van egodocumenten. De keuze om een serie interviews te houden met mensen die ‘het zelf hebben meegemaakt’ heeft er bovendien toe bijgedragen dat de zogenaamde ‘getuigenverhalen’ een op zichzelf staand genre zijn geworden. De interviews vormen een losse verzameling egodocumenten, die niet met elkaar verbonden worden door een overkoepelende historische vraagstelling. De verhalen zijn door DANS, een instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, gepubliceerd op de site ‘Getuigenverhalen’. Op die site wordt uitdrukkelijk vermeld dat de historische betrouwbaarheid van de herinneringen door DANS niet is gecontroleerd. Dat moet de gebruiker zelf doen. Dit is op zichzelf juist, maar gezien de manier waarop de NOS omging met de informatie op een vergelijkbare site van de BBC, is het de vraag of de gebruikers zullen beseffen dat het hier om niet gecontroleerde bronnen gaat.Ga naar eind12 | |
De biografie en de dictatuur van het persoonlijkeHet is echter de vraag of het de gebruiker van websites met getuigenverhalen veel kan schelen of de verhalen ‘waar’ zijn. Ik zie een toenemende spanning tussen het type kennis over de Tweede Wereldoorlog zoals die geproduceerd wordt in de getuigenverhalen, en de kennis die wetenschappers voortbrengen. De getuigenverhalen maken deel uit van de populaire cultuur, bereiken via internet een breed publiek en weerspiegelen het steeds zwaardere accent dat op de persoonlijke beleving wordt gelegd. Bas Heijne brengt deze tendens in zijn NRC-columns welsprekend onder woorden. Hij stelt dat met ‘de diepte ingaan’ tegenwoordig wordt bedoeld dat je ‘van iets abstracts - de wereldeconomie bijvoorbeeld - iets persoonlijks maakt. Het algemene wordt ondergeschikt gemaakt aan het particuliere, het streven naar objectiviteit vervangen door het onbeschaamd subjectieve. (....) We zien onszelf niet langer in relatie tot de wereld om ons heen, we zien de wereld als een verlengstuk van onszelf. Te lang werd van ons geëist voorbij de horizon van onze particuliere beslommeringen te kijken, onze eigen sores weg te wuiven in het aangezicht van de ellende op de wereld, onze persoonlijke mening ondergeschikt te maken aan verheven abstracties als gelijkheid en rechtvaardigheid. Voorbij.’Ga naar eind13 | |
[pagina 69]
| |
Niet alleen zijn analyse spreekt mij aan, ook zijn oproep om onder ogen te zien dat deze verschuiving in de cultuur voor ons allemaal geldt. ‘Bij ons allemaal is de nadruk meer en meer komen te liggen bij onze eigen persoonlijkheid en de manier waarop we die presenteren - of ensceneren - in de maatschappij.’ De tegenwoordig alom geventileerde behoefte aan eigenheid zou niet zomaar verworpen moeten worden, of in versleten verlichtingstermen benaderd. We zouden ons er serieus in moeten verdiepen, zo is bij Heijne te lezen.Ga naar eind14 Het op 25 november 2010 gehouden symposium ‘Auto/Biografieën en de herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog’ bood een goede gelegenheid voor zo'n verdieping. Ook daar werd geconstateerd dat het moeilijk is geworden om op een aansprekende manier verbindingen te leggen met de wereld om ons heen, tussen het persoonlijke en het collectieve. Met de crisis in de ‘oude’ ideologieën zijn oude manieren om dergelijke verbindingen te leggen in diskrediet geraakt, omdat die worden geassocieerd met dwang en beknotting van persoonlijke vrijheid. Hoe positioneren in biografieën en autobiografieën geïnteresseerde wetenschappers zich in deze culturele constellatie? Een welke vragen stellen zij zich daarbij? Een van die vragen is of de biografie het genre bij uitstek is waarin het persoonlijke en de wereld daaromheen met elkaar worden verbonden. Of is het grote succes dat het genre van de biografie sinds de jaren 1990 in Nederland beleeft, op zichzelf een duidelijk symptoom van de huidige cultuurcrisis en is het om die reden gewenst om juist minder biografieën te schrijven? Hoe voorkomt een biograaf dat de wereld waarvan de hoofdpersoon deel uitmaakt wordt gereduceerd tot verlengstuk van het leven van de gebiografeerde? Een van de antwoorden zou kunnen zijn om buiten het enge nationale kader te treden dat zo lang de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de daarbij horende herinneringsculturen heeft bepaald. Het klinkt als een open deur, maar de Tweede Wereldoorlog was een wereldwijd conflict, waarbij miljoenen mensen gedwongen werden hun land van herkomst te verlaten, voor korte tijd of voor altijd. Nieuwe projecten, zoals het onlangs door het NIOD gelanceerde Europese project EHRI (European Holocaust Research Infrastructure), maken het mogelijk om onderzoek te doen naar tot nu toe verspreid liggende bronnen. Zo kunnen de lotgevallen van individuen, in dit geval mensen die vervolgd werden in het kader van de Holocaust, gevolgd worden over de grenzen van de natie heen. Een andere vraag is of biografieën bij uitstek geschikt zijn om als brug te dienen tussen de cultuur van de wetenschappers en de populaire cultuur waarin het persoonlijke de maatstaf is geworden voor alles. Het succes in brede kring van wetenschappelijk verantwoorde biografieën als die van Jolande Withuis over de verzetsstrijder Pim Boellaard wijzen in deze richting.Ga naar eind15 Volgens Christian von Zimmermann kan juist de biografie de complexiteit van het dagelijks leven en de subjectieve beleving laten zien. De biografie heeft volgens hem bovendien een ethische functie, omdat zij niet waardevrij en zonder moraal kan zijn.Ga naar eind16 Dit raakt aan een discussiepunt dat tot op de dag van vandaag speelt als het om geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog gaat: kan die waardevrij en zonder moraal zijn? In mijn ogen schept de biografie de mogelijkheid | |
[pagina 70]
| |
van een waardebetrokken geschiedschrijving die zich niet verliest in simplistische, ideologische boodschappen. Ook kan een biografie inzichtelijke maken hoe iemand zich ontwikkelt tot een ‘held’ of een ‘schurk’ en hoe de betrokkene zelf actor is in dat identiteitsvormende proces dat tot op de dag van vandaag doorgaat.Ga naar eind17 Een laatste vraag is hoe wetenschappers kunnen omgaan met de vloed aan nieuwe autobiografische bronnen die zich via het internet over ons heen stort. In de papers op het symposium ‘Auto/Biografieën en de herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog’ werd dit probleem door verschillende sprekers aan de orde gesteld. Daaruit bleek onder meer dat een interdisciplinaire benadering uitkomst kan brengen. Literatuurwetenschappers kunnen historici inzicht bieden in de referentialiteit van autobiografische bronnen. Zij voelen zich goed thuis in het analyseren van het spel van onthulling en misleiding dat auteurs van autobiografische bronnen vaak spelen. Wat hen met de historici verbindt, is dat ook zij wijzen op de noodzaak om van andere bronnen (interteksten) gebruik te maken bij de interpretatie van autobiografieën. Historici zijn degenen die, behalve voor een bronnenkritisch apparaat, kunnen zorgen voor een goede inbedding van autobiografische bronnen in een bredere, historische context, zodat die bronnen deel worden van grotere geschiedenissen en niet langer ‘verweesd’ zijn. | |
Tot slotDe literatuur kan in discussies over de waarde van de biografie en de autobiografie een bron van inspiratie zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het uit 1921 daterende toneelstuk van Luigi Pirandello, Sei personaggi in cerca d'autore.Ga naar eind18 Zes personages die door hun auteur in de steek zijn gelaten dringen zich aan een regisseur op, omdat zij willen dat hun drama vorm krijgt. De regisseur voelt er wel voor van hun leven een stuk te maken, waarop zich een spel ontwikkelt tussen werkelijkheid (de personages) en fictie (de auteurs die in een stuk hun leven spelen). De hieruit voortvloeiende verwarring wordt niet opgelost. Dat geldt ook voor levens waarin de hoofdpersonen van de verbeelding van hun eigen leven een levensproject gemaakt hebben. Als dat levensproject object van onderzoek wordt, zijn nieuwe antwoorden op de vraag naar de historische betrouwbaarheid van autobiografische bronnen mogelijk. Zo zou de vraag of er nu wel of niet een (verijdelde) aanslag op het leven van Prins Bernhard heeft plaatsgevonden, beantwoord kunnen worden met: waarschijnlijk niet. Maar zo'n onwaarschijnlijk detail als opgevoerd in Agent Orange past wel goed in een leven als dat van Bernhard. Een leven waarin feit en fictie een dikwijls onontwarbaar geheel zijn en waarin Bernhard de regisseur is die aan de touwtjes trekt en die steeds opnieuw aan zijn biografen ontsnapt. |
|