Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| ||||||||
Het verzet volgens toen
| ||||||||
[pagina 41]
| ||||||||
formatie ontsloten en bewaard gebleven. Zorgvuldigheid is bij het gebruiken van deze bronnen echter geboden. Herinneringen bevatten een persoonlijke visie op het verleden waarin bewust of onbewust verdraaiingen optreden. Dat bij een interview niet één maar twee mensen betrokken zijn maakt het tot een extra problematische bron. Niet alleen de geïnterviewde maar ook de interviewer drukt een stempel op het gesprek en de bron die hier uiteindelijk uit voortkomt. Uit de interviews die eenenveertig jaar na de bevrijding in Nijmegen werden gehouden, komt naar voren dat de interesse in het verzet in de loop der jaren veranderde. Dat was van invloed op de inhoud van de getuigenverklaringen. In 1946 stonden er andere thema's centraal en werden er andere mensen geïnterviewd dan in 1984. De verschillen illustreren de omgang met het oorlogsverleden en de veranderende kijk op persoonlijke herinneringen als bron. Er werd een beeld van het verzet gecreëerd zoals dat toen gangbaar was. Wie onderzoek gaat doen naar het Nederlandse verzet en daarbij - het kan haast niet anders - gebruik maakt van na de oorlog geboekstaafde herinneringen, moet rekening houden met de veranderingen in de historiografie en herinneringscultuur. Een vergelijking van de twee Nijmeegse projecten kan dat laten zien. | ||||||||
Het verzet volgens 1946Toon Fredericks overleefde de oorlog niet, maar drie van zijn kameraden wel. Zij deden na de bevrijding verslag van zijn en hun activiteiten waardoor er meer bekend werd over een van de eerste verzetgroepjes van Nijmegen, deA.L. Toon Fredericks
naar Toon vernoemde Groep Fredericks. In 1946 werden er voor het eerst herinneringen aan het Nijmeegse verzet gedocumenteerd door een speciaal daarvoor opgerichte commissie: de CDV of Commissie tot Documentatie van het Verzet. De commissieleden, die zelf in verschillende verzetsgroepen hadden gezeten, waren niet van plan om een boek of publicatie te schrijven. Het ging hun louter om het documenteren van de gebeurtenissen zodat onderzoek in de toekomst mogelijk werd. Ze hadden zelf het initiatief genomen, maar kregen steun van de gemeente Nijmegen en provincie Gelderland.Ga naar eind1 In een periode van drie jaar interviewde de commissie een veertigtal oud-verzetsmensen uit de stad en regio. De uitgewerkte getuigenverklaringen laten zien hoe er in 1946 tegen het verzet werd aangekeken. Wat de inhoud en thematiek betreft, zijn de interviews exponenten van het klassieke beeld van het verzet zoals dat na de oorlog werd uitgedragen. Daarin speelden mannen een hoofdrol en was er vooral aandacht voor de ‘georganiseerde’ vormen van gewapend verzet. De omgang met de Jodenvervolging, de rol en bijdrage van vrouwen en de algemene houding van de bevolking ten opzichte van de bezetting kwamen in de interviews niet aan bod. Evenmin werden er door de commissieleden verzetsmensen met een communistische achtergrond gehoord. De achtergrond van de interviewers, allen man, katholiek en actief voor de grotere verzetsorganisaties, bepaalde sterk de selectie van getuigen en de te behandelen | ||||||||
[pagina 42]
| ||||||||
thema's. De daden van de verzetsman stonden centraal; niet diens psychologische ontwikkeling. Getuigen vertelden wel over de activiteiten van de groep Fredericks, en heel summier over de doelstelling en achtergrond van deze verzetsgroep, maar over de persoon Toon ging het slechts in beperkte mate. In 1946 werden de mondelinge bronnen nog louter gebruikt als bron om de kennis over niet-gedocumenteerde gebeurtenissen te vergroten. De sfeertekening en impressies die herinneringen daarbij kunnen geven, en die meer persoonlijk van aard zijn, werden niet opgetekend. Dat werd pas veertig jaar later het onderwerp van onderzoek. | ||||||||
Het verzet volgens 1984In 1984 begon Nijmegenaar Jan Driever aan een interviewproject waarmee hij de ‘lacunes in het bronmateriaal’ over de bezetting van Nijmegen wilde aanvullen. Hij deed zijn onderzoek in een tijd waarin de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog ter discussie stond. Een jaar eerder had historicus Hans Blom in zijn oratie betoogd dat de Nederlandse historici nog altijd in de ban van goed en fout waren als het over de oorlog ging. Door andere thema's en bronnen centraal te stellen wilde de kersverse hoogleraar dit goed-fout-denken doorbreken. Onder meer nieuwe interviews met mensen uit alle milieus konden wat hem betreft bijdragen aan een breder besef van de impact van de oorlog op het dagelijks leven.Ga naar eind2 In Nijmegen werden deze aanbevelingen in de praktijk gebracht. Driever interviewde getuigen over het verzet en de Jodenvervolging in Nijmegen en hoewel hij hiermee wederom het perspectief van onderdrukking en verzet centraal stelde, leverde het veel nieuwe informatie op. De opzet van het project, dat onder de hoede van de Katholieke Universiteit Nijmegen werd uitgevoerd, verschilde in veel opzichten van dat van de oude Commissie voor de Documentatie van het Verzet. Zoals het een exponent van een nieuwe generatie onderzoekers betaamde, maakte Driever gebruik van het eerdere onderzoek en zette hij zich er tegen af. Het verzetsbegrip dat hij hanteerde was breder geworden: niet alleen de georganiseerde verzetsgroepen maar ook de meer subtielere vormen van verzet en burgerlijke ongehoorzaamheid kregen aandacht. Omdat sabotage en spionage niet langer centraal stonden, traden vrouwen veel meer op de voorgrond. Verzet was niet enkel meer iets waar mannen voor verantwoordelijk waren geweest. Voor Driever waren de verklaringen bronnen die het persoonlijke perspectief van mensen op de oorlog lieten zien. De emotie die bij sommige thema's naar boven kwam was voor hem net zo veelzeggend als de inhoudelijke informatie. Dat mondelinge bronnen wat dat betreft bijzonder zijn, werd door hem nadrukkelijk naar voren gebracht in de inleiding op zijn project.Ga naar eind3 Door dezelfde mensen opnieuw en andere mensen voor het eerst te interviewen, kwam hij op het spoor van kleine fouten of verkeerde veronderstellingen die klaarblijkelijk in de interviews uit 1946 stonden. Namen klopten niet, bepaalde data waren door elkaar gehaald en een enkele keer werden er zelfs tegenstrijdige verklaringen gegeven over wie er wel en niet aanwezig waren bij een liquidatie. Het kon niet worden gecontroleerd of dit aan de getuigenverklaring of aan verwerking van de toenmalige inter- | ||||||||
[pagina 43]
| ||||||||
viewer lag omdat van de interviews geen aantekeningen bewaard waren gebleven. Evenmin waren de verslagen destijds geautoriseerd. De feitelijke betrouwbaarheid van de bronnen werd hierdoor behoorlijk aangetast en het bewijst eens te meer dat mondelinge bronnen niet zomaar bruikbaar zijn bij historisch onderzoek. Het streven van Driever naar nieuwe informatie had daarnaast een keerzijde. Naar Toon Fredericks en een aantal andere prominente verzetsmensen werd niet gevraagd. Zij behoorden blijkbaar te zeer tot het oude concept van het verzet, of werden niet bereid gevonden om te getuigen. Dat geen van de toen nog levende kennissen van Fredericks werd geïnterviewd is buitengewoon jammer. De andere aanpak van interviewen en de bredere definitie van verzet hadden veel nieuwe informatie op kunnen leveren en fouten in de vorige verklaringen kunnen achterhalen. Wat Toon Fredericks betreft, bleven de interviews uit 1946 het beeld bepalen. De verslagen van de interviews van Driever, die tussen 1984 en 1986 plaatsvonden, werden aan het gemeentearchief overgedragen. Er volgde geen verder onderzoek. | ||||||||
Het verzet volgens vandaagEen laatste metgezel van Toon Fredericks, inmiddels ver in de tachtig, kon in het najaar van 2010 nog vertellen over het verzetgroepje dat zij samen oprichtten. Hij deed dat in het kader van het nieuwe onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen naar vormen van verzet en collaboratie in de stad. Opnieuw bleek dat nieuwe vragen, en een wederom groter geworden inzicht in de geschiedenis van de periode, tot nieuwe informatie en formuleringen leidden. Vragen die Jan Driever niet had gesteld, maar wel in lijn met zijn stijl van werken lagen, konden nu wel voorgelegd worden. Toon Fredericks kreeg er een duidelijker profiel van. Ambitieus, gevoelig en religieus was hij geweest, met een hang naar romantiek en het bohemienschap. Althans, zo kwam hij uit het gesprek naar voren en zo interpreteerde de interviewer - de auteur van deze tekst - het. Dat de interviews uit 1946 niet langer als de meest betrouwbare bron beschouwd moeten worden, bleek ook uit het gesprek met de laatste verzetskameraad van Toon Fredericks. Tijdens het gesprek verwees hij bepaalde formuleringen uit de verslagen naar de prullenmand en wond hij zich bijna 65 jaar na dato nog op over de manier waarop er toen met zijn verklaring was omgesprongen. Andermaal benadrukte dit hoe tijdsgebonden mondelinge bronnen zijn en hoe zorgvuldig historici hiermee om moeten gaan bij het doen van onderzoek. Uit de vergelijking tussen de twee Nijmeegse interviewprojecten uit 1946 en 1984 is gebleken dat de manier waarop persoonlijke herinneringen werden gedocumenteerd van invloed was op de uitkomst. Een zo volledig mogelijk beeld van het verzet uit 1949 was in 1984 een verhaal vol lacunes. Deze verschillen zijn niet alleen te verklaren door het voortschrijdend inzicht binnen het historiografisch debat: ook de bewustere omgang met het gebruik van mondelinge bronnen heeft voor nieuwe opvattingen gezorgd. Voor hedendaagse onderzoekers betekent dit dat er niet alleen kritisch naar de informatie uit de interviews moet worden gekeken maar dat evengoed de manier waarop deze tot stand is gekomen ter discussie dient te staan. | ||||||||
[pagina 44]
| ||||||||
Wie dit een open deur vindt, heeft niet helemaal ongelijk. Geldt dit namelijk niet voor alle historische bronnen, zowel mondeling als geschreven? ‘In de kern van de zaak’, zo merkte Hans Blom op tijdens zijn oratie, zijn interviews zoals alle historische bronnen: pas na zorgvuldige bestudering ‘en met kritische zin’ kunnen ze gebruikt worden.Ga naar eind4 Omdat interviews het resultaat zijn van een dialoog is dat extra belangrijk. In een interview zijn twee mensen aan het woord: de getuige en de interviewer. De achtergrond van de onderzoeker, en zijn tijdgebonden ideeën, moeten even kritisch bekeken worden als de visie van de geïnterviewde. Dat geldt ook voor de onderzoekers van vandaag. Nu het aantal tijdgenoten dat de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt steeds kleiner wordt, hebben historici steeds minder de mogelijkheid om de dialoog met getuigen van het verleden aan te gaan. Nu leven er nog maar een paar mensen die Toon Fredericks hebben gekend en antwoord kunnen geven op vragen die in het verleden niet zijn gesteld. Daarnaast kan de betrouwbaarheid van bronnen of getuigenverklaringen in de toekomst niet meer door tijdgenoten worden bevestigd. Zolang het kan, moeten historici daarom blijven luisteren en de dialoog nog zoveel mogelijk aangaan. Dat is de achtergrond van deze tijd, die als vanzelfsprekend de bronnen van morgen beïnvloedt. | ||||||||
Literatuur:
|
|