| |
| |
| |
Het gecensureerde levensverhaal van Anne Wadman (1919-1997)
Joke Corporaal
De Tweede Wereldoorlog is in meerdere opzichten een vormende periode geweest in het leven van de schrijver Anne Wadman. De oorlog is het onderwerp in veel van zijn romans en wordt daarin beschreven vanuit het perspectief van de antiheld en de lafaard. Maar in zijn autobiografie van 1969 ontbreekt de oorlog. Pas veel later, aan het einde van de jaren tachtig, beschrijft Wadman ook zijn persoonlijke lotgevallen in oorlogstijd. Een vergelijking van Wadmans brieven en dagboeken, zijn autobiografie en zijn romans, documenten die samen verspreid over meer dan vier decennia geschreven werden, laat zien hoe de visie op de Tweede Wereldoorlog in de tweede helft van de twintigste eeuw langzaam veranderde.
| |
1. Feit en fictie
Veelschrijver
Anne Wadman wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste Friese schrijvers en critici. Maar omdat de ontwikkeling van de Friese literatuur hem teleurstelde liet zijn ‘beroemdheid’ hem koud. Het frustreerde hem dat hij als romanschrijver nooit voet aan de grond had gekregen in literair Nederland. Hij verwierf wel landelijke bekendheid als Vestdijkkenner en als criticus voor de Leeuwarder Courant, een krant die destijds nationaal aanzien genoot en waarvoor Wadman van 1957 tot 1971 Nederlands proza besprak. Er was in de jaren tachtig nog even sprake van dat Wadman, inmiddels gepensioneerd, samen met Hans Visser Vestdijks biografie zou schrijven, maar dat plan ging uiteindelijk na een proefhoofdstuk niet door.
Wadman was, net als Vestdijk, een veelschrijver. Hij publiceerde bijna zestig jaar lang en schreef in totaal meer dan twintig romans, waarvan de vierde het meest bekend geworden. Dit boek, De Smearlappen, verscheen als één van de eerste Friese paperbacks in 1963 en was bedoeld als een
| |
| |
Anne Waldman rond 1957
parodie op de boerenroman. Het zorgde voor een literaire rel omdat er openlijk over seks werd geschreven, iets wat tot dan toe in de Friese literatuur ongehoord was. Het werd het jaar daarop vertaald in het Nederlands. In datzelfde jaar, 1964, verscheen ook Wadmans eerste oorlogsroman, waar er tussen 1966 en 1992 nog vijf op zouden volgen.
In 1969, nog maar vijftig jaar oud, schreef Wadman zijn memoires. Daarin kwam de oorlog zoals gezegd opvallend genoeg helemaal niet voor. Wel schreef Wadman uitgebreid over zijn jeugd en over zijn voor- en naoorlogse literaire activiteiten. In de jaren tachtig vulde hij deze bundel aan met een aantal autobiografische essays, waarin de oorlog juist uitvoerig aan bod kwam. Zijn laatste roman verscheen in 1994. Wadman overleed drie jaar later, in 1997.
Zeven jaar eerder, in 1990, had hij op een symposium over Friese oorlogsliteratuur benadrukt dat zijn oorlogsromans ‘pure fictie’ waren. Hij kon toen publiekelijk blijkbaar nog steeds niet uitspreken wat hij inmiddels op papier wel toegaf: dat hij beslist geen held was geweest tijdens de oorlog.
| |
2. De oorlog van Anne Wadman
Geen held
De biografische feiten over Wadmans oorlogsjaren zijn snel gegeven. De eerste oorlogsjaren studeerde hij Nederlands in Amsterdam. Daar maakte hij het protest mee tegen de uitsluiting van Joodse professoren, het Jordaanoproer en de Februaristakingen. In juni 1942 schreef hij zich uit als student en verhuisde hij van Amsterdam terug naar Friesland omdat zijn ouders het te gevaarlijk vonden worden in de hoofdstad. In zijn geboortedorp, Langwar (Langweer), bleef Wadman de gebeurtenissen in Amsterdam wel nauwgezet volgen. Nog eenmaal, in januari 1943, ging hij terug om zijn kandidaatsexamen af te leggen. Wadman was inmiddels van plan zijn studie in Groningen voort te zetten. Hoewel hij door zijn uitgebreide correspondentie wist dat in Amsterdam bijna niemand de loyaliteitsverklaring tekende, besloot hij dat wél te doen. Wie niet tekende, moest onderduiken om niet te werk te worden gesteld. Dat deden verreweg de meeste studenten.
Dat Wadman getekend had en dus niet hoefde onderduiken, was al bekend voordat ik met mijn biografische onderzoek begon. Ik vond het tijdens mijn onderzoek vervolgens bevestigd in een paar dagboekpassages en in een aantal brieven, geschreven tijdens en kort na de oorlog. Bovendien wist ik
| |
| |
dat Anne Wadman na de oorlog zes maanden van de studie uitgesloten was geweest. Maar de officiële bewijsstukken over de loyaliteitsverklaring en de zuivering lagen in het archief van de Rector Magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen, waartoe ik jammer genoeg geen toegang kreeg.
Na een tweede afwijzing won ik inlichtingen in bij historicus Klaas van Berkel, schrijver van de Groningse universitaire geschiedenis. Uit zijn aantekeningen bleek dat Wadman de loyaliteitsverklaring niet had getekend op 16 juni 1943, zoals bleek uit sommige egodocumenten en zoals ik voor waar had aangenomen, maar op 10 april.
Want op die dag, de laatste dag waarop er, zoals het er toen uitzag, getekend kon worden, schreef hij een briefje aan de Groningse pedel. Hij liet de pedel weten dat hij als niet-ingeschreven student geen verklaring had gekregen, maar dat hij bereid was deze te ondertekenen en dat hij bovendien gerekend wilde worden tot de studenten die deze verklaring voor of op 10 april hadden getekend. Aan zijn vrienden schreef hij dat hij de verklaring pas na verschillende aanmaningen op 16 juni 1943 terugstuurde, maar het is de vraag of dat klopt. Deze datum komt namelijk niet terug in de archiefstukken en het ligt ook niet erg voor de hand dat de pedel hem in juni nog tot de april-tekenaars zou hebben gerekend.
Wadman volgde geen colleges meer, maar kreeg wel een document dat hem vrijstelde van de Arbeidseinsatz. De laatste oorlogsjaren bracht hij ‘ondergedoken’ door in het ouderlijk huis. Hij had vanaf juni 1943 tot de zomer van 1944 een baantje als bonnenuitdeler op het distributiekantoor. In zijn vrije tijd speelde hij viool, contrabas, klarinet en trompet in een jazzbandje dat zich aansloot bij de Kultuurkamer - overigens zonder op te treden. Verder las en schreef hij enorm veel, werk dat door het publicatieverbod pas na de oorlog kon verschijnen. De laatste oorlogsmaanden werkte Wadman nog korte tijd als ambtenaar op het evacuatiebureau, een opvangpunt voor hongerevacués uit het zuiden van het land. De spannendste gebeurtenissen voor Wadman vonden plaats rondom de bevrijding. Op 16 april was Langweer door zijn geïsoleerde ligging nog niet bevrijd. Wadman, als oud-HBS'er en ‘literair student’ aardig thuis in de Engelse taal, werd gevraagd een geheime opdracht uit te voeren. Met iemand van het verzet stak hij in een bootje het meer over naar Joure, om de Canadezen daar te vertellen waar de laatste Duitsers zich precies ophielden. Maar de missie mislukte, Wadman raakte de verzetsman kwijt in het feestgedruis. Bovendien bleek iemand anders hen al voor te zijn geweest. Langweer werd die avond bevrijd. Wadman keerde de volgende dag terug, en zag daar hoe het ingeslapen dorpje veranderd was in één uitbundig rood-wit-blauw en oranje, een dorp van witbrood, koffie en Canadese sigaretten. Onder groot vermaak van de dorpsbewoners werden de plaatselijke NSB'ers opgehaald en weggevoerd. De zuivering was begonnen.
| |
Fictie
Zo'n twintig jaar later, in 1964, vormde exact deze gebeurtenis de basis voor Wadmans eerste oorlogsroman, Kûgels foar in labbekak (Kogels voor een labbekak). De (naamloze) hoofdpersoon van dat boek is een jongeman van drieëntwintig, een oud-
| |
| |
HBS'er aan wie de oorlog voorbijgaat. Zijn enige oorlogsdaad is de geslachtsdaad: hij houdt er een verhouding op na met een ‘hongerevacué’, wier man in Duitsland zit. Verder schikt hij zijn tekeningen en schetsen, en droomt van de tekenacademie in Amsterdam.
Als hij wordt gevraagd voor een geheime opdracht (het vergezellen van verzetsman Hein naar een nabijgelegen stadje om daar te tolken voor de Canadezen), komt er eindelijk wat vaart in zijn leven. Tijdens de tocht overdenkt hij zijn leven en zijn houding in de afgelopen oorlog. Het valt niet mee de balans op te maken. En dan mislukt ook nog de opdracht die zijn geweten had moeten sussen - in het feestgedruis raakt hij Hein kwijt. Door een waas van tranen beleeft de hoofdpersoon de bevrijding, berooid en alleen.
In het hiervoor al genoemde oorlogssymposium legde Wadman uit dat hij in zijn romans niet de uiterlijke kant van de oorlog had willen beschrijven, de verzetsdaden en de heroïek, maar de binnenwereld: de vraag wat de oorlog met iemand doet. Ook in zijn volgende oorlogsromans draait het kort samengevat steeds om een moreel dilemma. Vaak moeten Wadmans hoofdpersonen een pijnlijke gebeurtenis opbiechten. In Bij de duivel te biecht bijvoorbeeld, zijn tweede oorlogsroman van 1966, bekent de hoofdpersoon aan een oud-NSB'er dat hij de dood van drie Joodse onderduikers had kunnen voorkomen, als hij meer lef had gehad. De flaptekst beschrijft hem als:
‘... een figuur die steeds door de mazen van het net wist te glippen: hij heeft het in zijn oorlog handig genoeg aangelegd om naar twee kanten buiten schot te blijven. Maar juist die afzijdigheid wordt voor hem nà de oorlog een - onoplosbaar - probleem.’
| |
Dagboeken/brieven/autobiografie
Wat heeft het beeld uit de romans te maken met de ‘echte’ oorlog, zoals Wadman daarvan verslag deed in brieven en dagboeken en - veertig jaar later - in zijn autobiografische essays? Om met de dagboeken te beginnen: die hield Wadman bij van 1936 tot 1946, met uitzondering van de periode 1940-1943. Het is jammer dat Wadman later censuur heeft toegepast op zijn dagboek door hele passages weg te knippen. Op sommige pagina's is meer wel dan niet verwijderd.
Anders dan men misschien zou verwachten, zijn de verwijderde passages niet die over de moeilijkheden die de oorlog met zich meebracht. Wadman beschrijft de oorlog juist uitgebreid, als een tijd waarin hij de politieke ontwikkelingen nauwgezet, maar passief volgt. Met punaises op een landkaart bracht hij de vorderingen van de geallieerden in kaart en fantaseerde hij over de tijd die na de oorlog zou aanbreken. Ook passages over het tekenen van de loyaliteitsverklaring heeft hij later laten staan.
| |
| |
In augustus 1944 schreef hij bijvoorbeeld in zijn dagboek:
‘Hoe dichter het einde van de oorlog in zicht komt, des te meer zorgen maak ik mij over die verrekte studentenverklaring. Niet dat ik getekend heb is het ergste, het was onder de omstandigheden waarschijnlijk het beste wat ik kon doen, maar dat ik het voor iedereen verzwegen heb. Zo meteen komt het uit en sta ik in mijn hemd. Ik ben bang dat mijn kansen dan verkeken zijn.’
Jammer genoeg valt uit het dagboek niet te herleiden wanneer en waarom Wadman de verklaring precies terugstuurde naar Groningen. Hij hield in die periode namelijk geen dagboek bij. Dat deed hij pas weer vanaf juli 1943. Voor zijn motieven om wel te tekenen, was ik daarom aangewezen op wat hij daarover in brieven losliet. Aan goede vriend Fedde Schurer schreef hij op 25 juni 1943:
‘Dat ik 10 mei [bedoeld: 10 april 1943, jc] niet getekend heb, bleek achteraf maar een hol gebaar te zijn geweest omdat het voor deze categorie [niet ingeschreven studenten, jc] niet direct noodzakelijk was. Ik hoefde mijzelf dus ook niet aan te geven op 5 mei en evenmin onder te duiken. Midden juni echter kreeg ik van het Departement het nadrukkelijke verzoek te tekenen, wat ik onder druk van de sindsdien veranderde omstandigheden - als demonstratie had een weigering immers geen nut meer, terwijl ik ook gehandeld heb onder de indruk van de dingen, die in Langweer sinds de bekende overval op het Gemeentehuis (mijn vader heeft ook tot de in de kluis opgeslotenen behoord) gebeurden: arrestatie van twee ambtenaren, en van een boer die studenten in huis had, - ook gedaan heb. Het is misschien niet zo mooi, maar toch de meest logische weg, geloof ik. Voor mij betekende dit vodje papier hetzelfde wat voor iemand anders een “Ausweis” betekent: vrijkomen van Duitsland.’
Niet alleen Schurer was op de hoogte, ook een heel aantal andere vrienden was dat. Maar geen van allen wist dat Wadman de loyaliteitsverklaring feitelijk op 10 april 1943 al getekend had door zijn briefje aan de pedel. Conform zijn verzoek is dat namelijk de datum die uiteindelijk op de verklaring kwam te staan.
Veertig jaar later keek Wadman in een serie autobiografische artikelen terug op de ontwikkelingen in de Friese beweging, de bonte verzameling van voorstanders voor het Fries, kort voor en tijdens de oorlog. Hij besprak ook zijn eigen bescheiden rolletje in dat gezelschap, en - tot op zekere hoogte - zijn leven tijdens de oorlog. Wadman nuanceerde het beeld dat vanaf de jaren zeventig geschetst was in studies over de oorlog in Friesland, zoals Gjalt Zondergelds De Friese beweging in het tijdvak der beide wereldoorlogen (Groningen, 1978) of Sjoerd van der Schaafs Skiednis fan de Fryske biweging (Leeuwarden, 1977). Het leven was gewoon doorgegaan en dat was volgens Wadman een kant van de oorlog die te vaak vergeten werd. Zo werden er op boerderijen onderduikfeestjes gehouden, was het voetbal ongekend populair, en werden er onder massale belangstelling zelfs Elfstedentochten gereden. Maar opnieuw schreef hij niets over oorlogstijd in Amsterdam en de concrete problemen waarvoor studenten gesteld werden.
| |
| |
| |
3. Antiheld
Wanneer we Wadmans brieven en dagboeken, zijn autobiografie en autiobiografische essays en zijn romans met elkaar vergelijken, dan valt op dat hij vanaf de jaren zestig in zijn romans en vanaf de jaren tachtig in zijn autobiografie een andere kant van de oorlog belichtte. Niet de kant van de mensen die ‘goed’ of ‘fout’ waren geweest, maar die van de afwachtende meerderheid. Hij sloot daarin aan bij gelijktijdige ontwikkelingen in de Nederlandse literatuur. Na de Tweede Wereldoorlog verschenen er korte tijd veel romans over de oorlog, maar die benadrukten vooral de heroïsche rol van het verzet. Daarna bleef het een tijd stil, tot er in de jaren zestig ruimte ontstond voor een kritisch tegengeluid. In die stroming passen ook Wadmans romans, met vanaf de jaren tachtig veel aandacht voor de schuldvraag.
Wadman heeft het uiteindelijk niet aangedurfd publiekelijk te bekennen dat hijzelf uit eigenbelang een beslissing had genomen die hij later betreurde. Het morele conflict dat zich in zijn hoofd moet hebben afgespeeld is niet na te gaan - ondanks de maximale beschikbaarheid van informatie: dagboeken, brieven, romans, autobiografie en archiefmateriaal.
Wadmans vrienden hebben niet geweten dat hij, zijn bekentenis ten spijt, nog steeds maar de halve waarheid vertelde. Door het briefje aan de pedel komt zijn naoorlogs schuldgevoel in een ander licht te staan. Terwijl zijn consequente keuze voor de antiheld zonder twijfel ingegeven was door zijn eigen ervaringen, ontkende hij iedere relatie tussen zijn werk en zichzelf. Op het oorlogssymposium werd hij slechts één keer persoonlijk, namelijk toen een van zijn gespreksgenoten opmerkte dat de oorlog in Friesland een heel ander gezicht had gehad dan in het Westen. ‘Maar niet minder ingrijpend’, vond Wadman. Het was in lijn met de afsluiting van zijn oorlogsmemoires:
‘Meer dan eens ben ik bij het opschrijven van het persoonlijke deel van deze herinneringen door schaamte bevangen geweest. “Ik ben geen held geweest deze oorlogsjaren”, schreef ik in de zomer van 1945 in een nogal misplaatst-rankuneus gedicht. Nu heeft heldendom nooit op mijn verlanglijstje gestaan, maar met wat minder egocentriciteit, wat meer volwassenheid en wat meer moed had ik heel wat meer kunnen doen voor vervolgde en lijdende mensen. Het zal niet meevallen om de boekhouding sluitend te krijgen.’
| |
Bronnen
Archief Rijksuniversiteit Groningen, Archief Rector Magnifcus, Toegangsnummers 85, 95, 127 en 381. |
Omrop Fryslân, ‘Ynspiraasje út argewaasje: Fryske skriuwers oer de twadde Wrâldoarloch, mei Anne Wadman, Steven de Jong, Willem Verf en Tiny Mulder’ Presentatie Karen de Jong. Uitgezonden op 15 april 1990. (Geluidsopname in collectie Letterkundig en Historisch Centrum Tresoar, Leeuwarden, signatuur: AV 05908). |
Klaas van Berkel (2005). Academische illusies: De Groningse universiteit in een tijd van crisis, bezetting en herstel, 1930-1950. Amsterdam: Bert Bakker. |
Klaas van Berkel (2005). Benauwde letteren: De Groningse letterenfaculteit tijdens
|
| |
| |
de Tweede Wereldoorlog. (Letterenlezing Rijksuniversiteit Groningen) |
Joke Corporaal (2009). Grimmig eerlijk: Anne Wadman en het probleem van de Friese literatuur (Dissertatie). Leeuwarden: Afûk. |
Chris van der Heijden (2001). Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Contact. |
Madelon de Keizer (2010). Inleiding, In Madelon de Keizer, & Marije Plomp (Eds.), Een open zenuw: Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren (pp. 11-25). Amsterdam: Bert Bakker. |
Jan Knegtmans & Klaas van Berkel (2006). Discussie over academische illusies. Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol 121, afl. 2, 240-268. |
Frank van Vree & Rob van der Laarse (e.a.) (2009). De dynamiek van de herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context. Amsterdam: Bert Bakker, pp. 17-40. |
Anne S. Wadman (1969). Mei Abraham fûstkje. Drachten: Laverman. |
Anne S. Wadman (1989; 1990). De roken fan alear (‘de geuren van toen’). Hjir, 1989: afl. 6, 2-19; 1990: 10-25, 14-23 en 9-19 (serie autobiografische essays). |
Anne S. Wadman (1986-1987). Langwar foar fyftich jier (serie over de geschiedenis van Langweer, gepubliceerd in 24 afleveringen in de Jouster Courant van 19.3.1986 tot 6.5.1987). (Manuscript in onbeschreven deel collectie Letterkundig en Historisch Centrum Tresoar, Leeuwarden) |
Gjalt Zondergeld (1978). De Friese Beweging in het tijdvak der beide Wereldoorlogen. Leeuwarden: De Tille. |
|
|