naalsocialistische liederen zoals Die Fahne hoch of Es zittern die morschen Knochten had begeleid, stond een harmonium. De hele ruimte was nog niet eens opnieuw geschilderd, daarvoor ontbrak het kennelijk aan geld, want waar het kruis hing, was nog de op het grauwe wandoppervlak opvallend wit gebleven vlek te zien, waarop jarenlang het schilderij van Hitler hing.’ Dit is een bepalende scene voor Bernhards beschrijving van het Oostenrijk van zijn jeugd.
1945 is geen cesuur, het is een vloeiende overgang tussen twee regimes die volgens Bernhard verdacht veel op elkaar lijken. Onder de onmenselijke Grünkranz plegen scholieren zelfmoord; na 1945 slaat Onkel Franz de scholieren even onwillekeurig en onbarmhartig. De bevolking van Salzburg ‘heeft niets geleerd, in tegendeel. Hier kan zomaar weer het nationaalsocialisme, het katholicisme aflossend, heersen, deze stad voldoet aan alle voorwaarden’. Bernhard hekelt het vergeten na 1945. Salzburg is een stad ‘die haar herinnering heeft uitgewist’. Opvallend is dat de autobiograaf in andere passages veel twijfel uit aan de herinnering, maar hier zeer fel is en overtuigd van zijn gelijk. Een ander onderdeel van Bernhards beschrijving vormen de overnachtingen in schuilkelders tegen de geallieerde bommen. Bernhard is, samen met relatief onbekende auteurs als Gert Ledig en Arno Schmidt, een van de weinige auteurs die daar in de Duitstalige literatuur bij stilstaat.
Sommige critici vonden Bernhards beschrijving van het nationaalsocialisme realistisch en geslaagd. Zij vonden hierin inderdaad de ‘oorzaak’ van de haat tegen zijn vaderland. Maar veel reacties waren negatief. Van een autobiografie hadden de critici meer objectiviteit verwacht. In Salzburg
Thomas Bernhard
werd zelfs een ‘Verein zur Rettung des internationalen Ansehens der Festspielstadt Salzburg’ opgericht, om de negatieve beeldvorming door Bernhards autobiografie te bestrijden. De
Neue Kronen Zeitung, de Oostenrijkse
Telegraaf, schreef: ‘De stad, waarop alle Oostenrijkers terecht trots zijn, bestempelt Bernhard als “grootste prostituee ter wereld”. (...) Die uitspraak over Salzburg maakt Bernhard in de ogen van de Oostenrijkers afschuwelijk.’ Daarnaast hadden veel lezers moeite met het spel dat Bernhard speelt met zijn eigen identiteit. ‘Zichzelf laten doorzien wil hij niet’, schreef de
Stuttgarter Zeitung.
Veel van de tegen Bernhards autobiografie (1975-1982) geuite bezwaren komen overeen met een traditioneel begrip van het genre: de autobiografie als een geloofwaardige, zinvol gestructureerde terugblik op het eigen leven. Bernhard benadrukte juist het inwisselbare en fictieve: ‘Had ik alles wat ik heb beschreven niet zelf meegemaakt, dan had ik het waarschijnlijk verzonnen’. De autobiografie is voor Bernhard niet meer het paradigma voor een hogere vorm van identiteit en waarheid, zoals bij Goethe, maar een medium om elke vastomlijnde voorstelling over identiteit te logenstraffen. Dat, gecombineerd met de provocerende