ke hoofdstukken waarin hij ingaat op een compositie uit de betreffende levensfase. Van die composities, onder meer Jeux en La Mer, geeft hij een globale beschrijving, waarin karakter en analyse om de voorrang strijden en enthousiasmeren belangrijker lijkt dan het verschaffen van precieze informatie. Net als zijn onderwerp is Bunge verre van systematisch. Debussy's gevoel voor stijl, het vermogen anderen op elegante wijze te vermoorden, zijn provocatielust en zijn liefde voor grilligheid in denken en formuleren komen in de vertaling duidelijk naar voren. Debussy mopperde graag, was zelden tevreden en had weinig last van schroom.
Zowel de biografie als het brievenboek gaan echter voorbij aan een essentiële kwaliteit. Recente musicologische publicaties over het muziekleven in Frankrijk tussen 1871 en 1914 gaan uitvoerig in op de relatie tussen de heersende maatschappelijke en muzikale mores en de reacties daarop van de componisten. Liep negenennegentig procent van hen in de maat (voor Debussy een reden om op welluidende wijze met zijn collega's de vloer aan te vegen), Debussy trok zich niets van de heersende conventies aan. Als hij dat wel deed, gaf hij er ongegeneerd een eigen draai aan. Debussy was de volmaakte representant van het type kunstenaar dat lak heeft aan opgelegde regels en zich die vrijheid kan veroorloven, niet omdat hij als persoon een onverbeterlijke vrijbuiter was, maar omdat de uitzonderlijke kwaliteit van zijn kunst door iedereen werd erkend. Waar Code soms geneigd is in het werk invloeden van de context te signaleren, probeerde Debussy de suggestie van beïnvloeding stelselmatig te onderdrukken. Wat op dit punt ook de waarheid is, beide boeken delen twee belangrijke eigenschappen: Debussy wordt aantrekkelijker, en zijn muziek fascinerender.
David J. Code, Claude Debussy (London, Reaktion Books 2010) |
Claude Debussy, Hartstochtelijk houd ik van muziek. Brieven, vertaald en toegelicht door Lucas Bunge (Amsterdam, Arbeiderspers 2010) |