Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||
Mieke van den Berg en Dirk Idzinga, De sluier weggevallen. Truus Gerhardt. Biografie en verzamelde gedichten. (Den Haag, De Nieuwe Haagsche 2010)Dat zouden vaker moeten gebeuren: het verzamelde werk combineren met een levensbeschrijving. Voorwaarde is wel dat beide niet te omvangrijk zijn. Daaraan voldoet De sluier weggevallen: de gecombineerde biografie en de verzamelde gedichten van de dichteres Truus Gerhardt (1899-1960), de in vergetelheid geraakte oudere zuster van Ida Gerhardt. Toen Truus Gerhardt in 1935 debuteerde met de bundel De engel met de zonnewijzer, was ze in literaire kringen geen onbekende. Ze was bevriend met Dirk Coster, redacteur van het religeus-humanistische tijdschrift De Stem. Coster, die nu alleen nog wordt herinnerd als slachtoffer van de polemische pen van E. du Perron, bracht Gerhardt in contact met andere schrijvers. En zo gebeurde het dat de debuutbundel in een prospectus werd aanbevolen door dichters en schrijvers als Jan Engelman, Gabriël Smit en Menno ter Braak: merkwaardig natuurlijk, omdat je Du Perrons medestrijder niet in het kamp van Coster zou verwachten. De schrijvers van de prospectus stelden vast dat Gerhardt vooral ‘natuurpoëzie’ schreef, in Nederland een betrekkelijk zeldzaam fenomeen, met speciale aandacht voor ‘de schoonheden van het Nederlandsche landschap’; er was volgens hen ‘nauwelijks een dichter te vinden’ die haar dit nadeed. Het aardige van deze combinatie van Gerharts verzamelde gedichten en haar biografie is dat de lezer meteen naar die verzen kan bladeren om te zien hoe die landschappelijke schoonheid wordt bezongen. En jawel: ‘Moest Holland niet beschaamd zijn, u te noemen / met zulk een naam, exotisch schone plant! / De teder blauwe hemel wijkt dorschijnend / terug waar gij, aan weg- of waterkant / het oud-Chinese geel der slanke pajongs wiekt.’ Hollands met een oosterse tint, wat de poëzie in het koloniale koninkrijk van die dagen op zijn minst een representatief karakter gaf. Of de gedichten daarmee ook goed waren, is een andere zaak, al vonden de meeste recensenten van wel. Gerhardts debuut werd in de pers geprezen. Dat gold ook voor haar tweede bundel, Laagland, uit 1937, al klonken er in de kritiek daarop ook minder lovende geluiden door. Ter Braak schreef bijvoorbeeld dat hij Gerhardts gedichten wilde ‘signaleeren als een bijzonder verdienstelijk voorbeeld van wat ik bedoelde met de term zeer behoorlijk gemiddelde’; iets wat de dichteres toch als een zuinig compliment moet hebben opgevat. ‘De verzen hebben soms te veel sieraden aan,’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||
vond Anthonie Donker. Het meest enthousiast was een zekere ‘G. de D.’, die ‘na Gorter's Mei en Holst's Noordzeezangen’ geen mooiere beschrijvingen kende van de Nederlandse bodem en luchten. Met deze bespreking was Gerhardt minder ingenomen, want ze stond in Volk en Vaderland, en met het nationaal-socialisme had ze weinig op - al schrijven haar beide biografen in een onverwachte, scherpe uitval ‘dat haar taal doordrenkt is van dezelfde symbolen en woorden’. Gerhardt werd persoonlijk het meest getroffen door een uitgesproken negatieve beschouwing over beide bundels, geschreven door een recensente die vond ‘dat men zich voor al dit fraais ten slotte niet méér interesseert dan voor een serie kostbare Parijse toiletten.’ Dat Truus Gerhardt door deze kritiek meer geraakt was dan door alle andere, kwam door de identiteit van de schrijfster: Marie van der Zeyde, die - in de woorden van de biografen - de ‘hartsvriendin’ was van Ida Gerhardt. En daar stuit de lezer meteen op het grootste gebrek van het biografische deel van dit boek. Wat de biografen konden vinden over het leven van Truus Gerhardt staat er keurig in: haar huwelijk met de latere Unilever-topman en minister van Defensie Sidney van den Bergh, gevolgd door een voor die tijd opmerkelijke partnerruil; haar buitenechtelijke affaires met Pieter Geyl en Martinus Nijhoff; haar vriendschappen met schrijvers en haar dichterschap - maar verbanden worden nauwelijks gelegd. Het meest mis je de verhouding tussen de zusters Truus en Ida Gerhardt. Dat de twee niet goed met elkaar overweg konden, wordt wel duidelijk, maar wat stak daar allemaal achter? Voor de biografen lijkt het niet relevant te zijn. Bijkomend probleem is dat de wat onbeholpen opbouw van het boek, met een serie kaderteksten aan het eind van het biografisch deel. Ze leveren een hoop heen en weer geblader op, terwijl het onduidelijk is waarom die kaders niet in de hoofdtekst zijn verwerkt. Toch is het mooi dat de vergeten gedichten van Truus Gerhardt eindelijk weer eens onder de aandacht komen. Hoewel Ida als dichteres de meerdere zou blijken, zijn de natuurgedichten van Truus weliswaar soms wat gedateerd, maar wel vakkundig gemaakt en vaak meer dan alleen een berijmde beschrijving van de natuur. Dik van der Meulen
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
Huibert van der Heijden, Jaapje van Zandvoort, de gevierde dwerg. Biografie van Simon Jane Paap (1789-1828) (Puurs UniBook 2010)Tussen de 76 en 84 centimeter moet hij hebben gemeten, de berichten erover lopen uiteen: Simon Jane Paap, de op 25 mei 1789 geboren zoon van de Zandvoortse visser Jan Paap en diens vrouw Jannetje Kraay. Als Jaapje van Zandvoort zou de dwerg het ver schoppen. In 1809 werd hij op Paviljoen Welgelegen in de Haarlemmerhout ontvangen door koning Lodewijk Napoleon, in 1814 en in 1822 bezocht hij in achtereenvolgens Den Haag en Brussel het hof van koning Willem i, en in 1815 was hij te gast bij de Britse prins-regent, de latere koning George iv, die hem, inmiddels een volwassen man van over de vijfentwintig, onder begeleiding van een kindermeisje door Londen liet dwalen, gestoken in nieuwe kinderkleren en met een zweepje in de hand. Zijn belangrijkste taak verrichtte Simon Paap echter tussen 1800 en 1813. In deze jaren, toen de revolutie en de Franse zeeblokkade zijn vaders nering om zeep hadden geholpen, had de dwerg met zijn optredens op de Amsterdamse kermis zijn familie door de Franse tijd weten te slepen. Over Jaapje van Zandvoort schreef Van der Heijden een sympathiek boekje. Helder presenteert hij wat er in archieven en kranten te achterhalen viel van de bijzondere carrière van de kleine man die, afgezien van zijn lengte, volkomen normaal was; Nederlands, Frans en Engels beheerste, en van vrouwen en van een glaasje hield. Toonden tijdens zijn leven de kermissen en de koninklijke hoven veel belangstelling, na zijn tragische dood in 1828 - een jaloerse Belgische kabouter, enkele centimeters langer dan hij, liet hem opzettelijk verongelukken - was het de beurt aan de wetenschap. Het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||
skelet van Simons Paap kwam terecht in de anatomische collectie van Pieter Hendriksz, de oogarts van Willem i. Dat was het begin van een bizar Nachleben waar de auteur terecht aandacht aan besteedt. Tot tweemaal toe werd het kistje van Jaapje van Zandvoort opgegraven, de eerste keer om te constateren dat hij er nog in lag - in staat van ontbinding maar desondanks herkenbaar - de tweede keer om het bange vermoeden van grafroof bevestigd te zien worden. Van de Heijden ziet in Simon Paap een voorbeeld: ondanks zijn gebreken en ondanks de tegenslagen van politiek en economisch turbulente tijden, maakte Jaapje van Zandvoort wat van zijn leven. Hij verdient een standbeeld. Deze biografie levert het pleidooi. Jeroen Koch
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
Bram en Romee Rutgers van der Loeff, Anna de Kanter getekend door Alida de Kanter. Een biografie (Leiden, Bram en Romee Rutgers van der Loeff 2010)Toen Anna van Essen-de Kanter op 17 april 1907 stierf, was ze zesendertig jaar oud. Ze liet een echtgenoot en drie kleine kinderen achter, de oudste acht, de jongste twee jaar oud. Voor die kinderen maakte Anna's zus, Alida Sibmacher Zijnen-de Kanter (1861-1941), een geschreven portret van hun moeder, gebaseerd op Alida's herinneringen en de vele brieven die de zussen elkaar schreven. Ongeveer honderd jaar later - het is niet zeker wanneer Alida haar herinneringen opschreef - transcribeerden twee van Anna's kleinkinderen de handgeschreven tekst en voorzagen die van foto's en tekeningen die Alida van haar familieleden maakte. Anna's kleinkinderen publiceerden Alida's verhaal omdat het inzicht geeft in ‘het tijdsbeeld en de levensomstandigheden’ en omdat het ingaat op de geboorte en de eerste levensjaren van hun moeder, Anna's jongste kind. Alida zelf wilde Anna's zoon en dochters duidelijk maken hoe en wie hun moeder was geweest. ‘Kinderen,’ schrijft zij aan het slot van haar herinneringen, ‘nu weten jullie de geschiedenis van mijn lieve, eenige zuster Anna en van het huwelijksleven van je ouders. Daar zij altijd de zon van het leven zocht, hoop ik, dat er uit de gelukkige jaren eenige lichtstralen op jullie zullen schijnen en dat je er blijde herinneringen beter door zullen vasthouden.’ Alida begint haar verhaal met Anna's geboorte op 4 augustus 1871 in Middelburg waar het gezin De Kanter tot de hogere middenklasse hoorde. Ze vertelt hoe blij en trots ze was toen haar zusje was geboren, en hoe blij ook haar ouders waren weer een kind te krijgen nadat kort daarvoor hun zesjarige zoontje ‘de vreselijke keelziekte’ niet had overleefd. Al eerder was een baby een paar dagen na zijn geboorte gestorven. Vader De Kanter zelf stierf in 1887 aan een nierziekte; Anna's en Alida's broer Huib overleed niet lang daarna door een ontsteking aan de blinde darm, en in 1899 bezweek Anton, de laatst overgebleven broer, in Groot-Brittannië aan tbc. ‘Het terugzien van moeder onder die omstandigheden,’ schrijft Alida, ‘het verblijf in dat pension en de terugreis met Ton's lijk behoort tot de vreeselijkste ervaringen van mijn leven.’ Remedies tegen al die verschrikkelijk ervaringen waren Anna's vrolijke karakter, de uitstapjes die zij en Alida samen maakten én de geboorte van Anna's kinderen. Hoewel de familie zich verzette tegen het idee dat Ton en Anna tbc hadden - Ton was volgens Alida door een pensiongast met griep aangestoken en Anna zou aan een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||
verwaarloosde bronchitis hebben geleden - geeft Alida een gedetailleerd verslag van Anna's ziekteproces. Uit de briefcitaten blijkt ook dat Anna, die een levendig karakter moet hebben gehad, open was over haar wisselende stemmingen, haar huishoudelijk problemen en de verhouding met haar man. Tussen de regels door, maar soms ook expliciet laat Alida zien dat Frits van Essen zich meer interesseerde voor zijn werk en genoegens dan voor zijn gezin, en dat Anna tijdens haar ziekte niet veel aan hem had. Interessant is Alida's opmerking dat als Frits ‘zich eens vrij kon maken van al zijn kantoorbeslommeringen 's avonds, hij in muziek leefde en hij graag van An wat goeds hoorde’. En dat terwijl Anna's dagen minstens even druk waren als die van Frits. Anna was niet alleen verantwoordelijk voor de opvoeding van twee drukke kinderen die achter elkaar alle kinderziekten kregen, ze deed ook het huishouden met onwillige en onbetrouwbare dienstmeisjes, droeg de zorg voor sociale contacten en naaide de kleren voor haarzelf en de kinderen. Hoewel in Alida's herinneringen geen verwijzingen staan naar het feminisme, lijkt zij ambivalente gevoelens te hebben gehad over de gewoonte de beslommeringen van een huisvrouw niet als ‘werk’ te definiëren. Sowieso maakt deze biografische schets nieuwsgierig naar de schrijfster. We weten dat ze, net als haar zus, een voorstandster was van reformkleding, dat ze kunstzinnig was en dat ze met fotografie experimenteerde. ‘De biografie’, luidt het commentaar van de samenstellers’, ‘heeft eigenlijk een sterk autobiografisch karakter’. Zou het daarom niet tijd worden voor een biografie van Alida de Kanter? Monica Soeting
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
2010 vertaald
|
|