Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Wij gingen onze eigen weg
| |
[pagina 16]
| |
Rosa Luxemburg en Lenin; op de Duitse Opstand van 1918/1919 en de eerste jaren van de Russische Revolutie. Zij noemden zich daarom revolutionair-socialisten. De revolutionair-socialistische beweging had wortels in zowel de sociaal-democratie als in het communisme. In 1932 splitste een groep van een paar duizend mensen zich af van de sdap (de voorloper van de PvdA) en richtte de Onafhankelijke Socialistische Partij op. Drie jaar eerder hadden dissidente communisten de Revolutionair-Socialistische Partij opgericht. In 1935 fuseerden de twee partijen tot de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (rsap).Ga naar eind3 De rsap is tegenwoordig vrijwel onbekend, maar was in de jaren dertig een factor van betekenis. Ze had een paar duizend activisten en gemeenteraadsleden in alle grote steden. Daarnaast waren bekende mensen als Frank van der Goes, Stien de Zeeuw en Piet Schmidt lid van de partij. Partijleider Henk Sneevliet zat zelfs een periode in de Tweede Kamer.Ga naar eind4 Tegelijkertijd lag de beweging onder vuur van zowel fascisten als communisten. Fascistische groepen als de nsb en het Zwart Front probeerden bijeenkomsten met geweld te verstoren. De communisten deden hetzelfde. Zo werd in 1931 de Rotterdamse partijleiderAb Menist door een communistische knokploeg opgewacht en zo zwaar mishandeld dat hij een aantal dagen in het ziekenhuis moest doorbrengen.Ga naar eind5 De revolutionair-socialisten hoorden tot de eersten die direct na de capitulatie in mei 1940 ondergronds gingen. Onder de naam Marx-Lenin-Luxemburg Front verspreidden zij anti-fascistische propaganda en riepen ze in 1941 op tot de Februaristaking. In 1942 werd de leiding van het mll-Front opgepakt en door de nazi's gefusilleerd. Pogingen om na de oorlog een nieuwe beweging op te bouwen liepen op niets uit. Pas in de jaren zestig zouden radicale socialistische stromingen opnieuw aan aanhang winnen. | |
Introductio PersonaeIn ons boek gaat het, zoals gezegd, om ‘gewone’ kaderleden van de bovengenoemde partijen, niet toenmalige landelijke bekendheden als Jacques de Kadt of Henk Sneevliet. Daardoor komt het ‘normale’ partijwerk duidelijker naar voren en laten we zien wat het inhield om politiek actief te zijn in een stad, een straat of een bedrijf. Dit betekent niet dat we geloven in zoiets als ‘gewone’ mensen; de gemiddelde mens bestaat alleen in statistieken. De hoofdpersonen van ons boek hebben verschillende achtergronden, maar waren allemaal actief in de revolutionair-socialistische beweging. Fokke Bosman stond bekend als een wat norse arbeider. Hij werd op 22 november 1893 geboren in een Zaans arbeidersgezin dat op de rand van de armoede leefde. Hij zou de streek nooit verlaten. Na de lagere school had hij verschillende baantjes (in de bloemenhandel, als sigarenmaker, koksmaatje en als fabrieksarbeider), maar hij werd pas in de jaren van de Eerste Wereldoorlog - hij was toen twintig - echt | |
[pagina 17]
| |
politiek actief. Joop Flameling werd een stuk later geboren - op 7 augustus 1904 - en was de zoon van een spoorwegemployé die als straf voor deelname aan de spoorwegstakingen van 1903 werd ‘teruggezet’. Flamelings familie was, anders dan die van Bosman, politiek bewust en Flameling werd al op vroege leeftijd actief. Op zijn vijftiende werd hij lid van de communistische jeugdbeweging. Henri Engelschman was de broer van coc-oprichter Nico Engelschman. Hij werd geboren op 11 augustus 1916 in Amsterdam en groeide op in de Stadionbuurt, een betere arbeidersbuurt waar ambtenaren, vakbondsbestuurders en kleine zelfstandigen woonden. Zijn familie was eveneens politiek bewust; zijn ouders en broer waren actief in de sociaal-democratische beweging. Engelschman werd in de jaren dertig politiek actief - in de osp - als reactie op de machtsovername van Hitler, en omdat zijn broer naar dezelfde partij overstapte. Andries Dolleman was van dezelfde generatie als Engelschman - hij werd in 1919 geboren - maar meer nog dan de families van Flameling en Engelschman was het gezin waartoe hij behoorde politiek actief. Zijn vader Willem was voorman van de rsp en later van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (de rsap, die ontstond uit een fusie van osp en rsp), en had een lange staat van dienst binnen de arbeidersbeweging. Soms leek hun hele gezinsleven om politiek te draaien. | |
Politiek en privélevenOnze hoofdpersonen waren activisten van het eerste uur. Ze leefden voor de politiek. Tegelijkertijd moesten zij hun politieke activiteiten combineren met werk en gezinsleven. Dat was geen gemakkelijke opgave. Zo schreef Andries over het dagritme van zijn vader: ‘Bakker van beroep, werkte hij 's nachts, terwijl de dag en de zeer late avond aan de beweging gewijd waren; het is geenszins overdreven als wij zeggen dat deze kameraad gemiddeld in zijn strijdersleven 4 á 5 uren per dag geslapen heeft!’ Flameling schrijft in zijn memoires: ‘Men moet zich voorstellen wat het betekent als je om zeven uur 's avonds pas van Utrecht naar Amersfoort kan gaan, om vervolgens snel te eten en daarna tot diep in de nacht bezig te zijn met werk voor de jeugdorganisatie en de partij. Allerlei bladen moesten worden gelezen en het schrijven van een brief kostte veel tijd.’ We moeten bedenken dat het hier om jonge mannen gaat die in deze politieke en economische crisisjaren snel volwassen werden. Ze werden gedreven door idealen, maar moesten ook geld verdienen en wilden een gezin stichten. De weinige momenten die er overbleven voor hun familie probeerden ze zo gezellig mogelijk te maken. Andries bijvoorbeeld schrijft vol genegenheid over zijn vader, en Flameling benadrukt keer op keer hoe belangrijk zijn dochter Marianne voor hem was. In ons boek komt het spanningsveld tussen politiek en privéleven duidelijk naar voren. | |
OpzetOns boek is opgedeeld in vier aparte hoofdstukken die respectievelijk de jaren twintig, de jaren dertig, de periode van de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse situatie beschrijven. In deze hoofdstukken komen verschillende thema's aan de orde. Zo is de politieke strijd binnen partijen | |
[pagina 18]
| |
een belangrijk thema in het hoofdstuk over de jaren twintig, terwijl in het volgende hoofdstuk de dreiging van het fascisme en stalinisme een prominente rol speelt. In het deel over de bezetting komt vooral de Februaristaking aan de orde. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de ondergang van de revolutionair-socialistische beweging en de wijze waarop de activisten dit hebben verwerkt. Na het einde van de beweging ging het leven voor de meeste mensen door, hoe moeilijk dat vaak ook was. Sommige mensen traden al voor de oorlog uit de beweging, zoals Fokke Bosman en Henri Engelschman. Zij gingen niet mee in de ondergrondse organisatie, vanwege politieke meningsverschillen (Bosman), of simpelweg omdat het er niet van kwam (Engelschman). Er waren ook activisten die tijdens de bezetting buiten de beweging kwamen te staan, zoals Joop Flameling. Wegens een politiek meningsverschil werd hij in het voorjaar van 1942 uit de partij gezet. Anderen, zoals Dolleman, bleven tot na de oorlog actief. Met anderen probeerde hij na 1945 een nieuwe revolutionair-socialistische partij op te bouwen. Toen dit mislukte trok hij zich terug uit de politiek. Hieronder volgt een fragment uit de memoires van Fokke Bosman. | |
De jaren twintig. Politisering‘Om verbetering in de positie van de arbeiders te brengen werd in “De Zwaan” te Zaandam het Werklozen Agitatie Comité opgericht. De bijeenkomst was uitsluitend van mond tot mond aangekondigd, maar toch zat de zaal helemaal vol. In deze zaal had Multatuli nog gesproken, en Domela Nieuwenhuis. Met een rijtuig was hij van de trein gehaald en aan de Zaan had hij talrijke aanhangers. We besloten een manifest uit te geven en aan ieder werd naar instemming en vermogen geld gevraagd. Een fabrikant die Domela aanhing was bereid bij te springen. Toen om verspreiders gevraagd werd, waren er teveel en moest er met een kleine wijk genoegen worden genomen. Er was geestdrift zonder zangers of muziek op het podium. Dit had zelfs misstaan. Mij werd opgedragen het manifest - bestemd voor de hele Zaan - samen te stellen. Het manifest bevatte een oproep om aan een demonstratie deel te nemen, die van Krommenie tot aan de Burcht in Zaandam zou duren; anderhalf uur lopen. Alles verliep naar wens, in Krommenie stonden zo'n honderd mensen klaar en we vertrokken. Bij de Markstraat in Wormerveer sloten zich een paar honderd mensen aan, waaronder enkele vrouwen. Bij de Kogersluis stonden vele honderden klaar. Bij de Mallegatsluis - de grens tussen de Koog en Zaandam - sloten zich opnieuw mensen aan en met ongeveer tweeduizend man bereikten we Zaandam. Alles ging goed en er werden liederen gezongen zoals de Socialistenmars, Marianne en De Internationale. Bij de gedempte gracht in Zaandam stond echter inspecteur Swillingen met enige manschappen op ons te wachten: zogenaamd om de orde te herstellen, ook al was er van wanorde helemaal geen sprake. We hadden enkel geen vergunning gevraagd (dat hadden we expres niet gedaan, want onze aanvraag was waarschijnlijk geweigerd en een aangevraagde demonstratie verliest iedere inhoud). Dat inspecteurtje was een klein ventje, maar kleine mannetjes willen | |
[pagina 19]
| |
graag de dappere uithangen om hun lichamelijke kleinheid te verhullen. Hij tierde: “Uit mekaar, op straffe der wet!” Er werd slechts om hem gelachen. Toen hij zijn revolver trok en dreigde te schieten trok Cees Blauw zijn jasje open en zei: “Schiet maar.” Met enige duizenden mensen was schieten gevaarlijk. De agenten hadden alleen maar hakmessen. Een van ons verzekerde de inspecteur dat we naar de Burcht zouden gaan en dat we daar de stoet zouden ontbinden. Als ze ons rustig onze gang hadden laten gaan, was er niets gebeurd, maar de inspecteur was in paniek. We liepen een eindje op naar de Burcht, maar op de Hogerdijk brak het tumult los. De politie trok de sabels, maar de arbeiders - die wel zwaardere klusjes hadden opgeknapt dan niet aan werk gewend zijnde agenten - pakten hun de sabels af. Die werden door een etalage gegooid samen met wat politiepetten. Niemand van ons was gewapend en met gelijke wapenen was er voor de politie niets meer te verrichten. Kameraad Ab Wiegmink bracht de inspecteur aan zijn verstand dat het nu wel welletjes was en dat we naar de Burchtgingen om de stoet te ontbinden. En als dat niet zonder verder omhaal kon, zouden we verder in de stad demonstreren. De inspecteur stemde toe en de stoet werd rustig en strijdbereid ontbonden. Allen keerden - te voet - met voldoening huiswaarts. Het Volksdagblad of De Tribune schreef later iets in de trant van “Een geweldige betoging, die het land en de arbeidende bevolking moed gaf.” Maar landelijk gebeurde niet veel meer dan wat opstootjes om aardappelen. Er was landelijk niets georganiseerd. We hadden het voorbeeld gegeven, maar er gebeurde niets.’ |
|