suggereren toon en stijl dat er veel gefabuleerd moet zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit wat hij vertelt over zijn streng gereformeerde ouders, met wie hij vanwege zijn genotzuchtige instelling al spoedig brak. ‘Ik vond mijn moeder een verschrikkelijke, simpele huisvrouw, en mijn vader een pathetische sukkel. Ze geloofden in dingen als de hemel, of in materiële zaken. Op een dag dacht ik over ze na en kwam ik tot de conclusie dat ik ze totaal niet mocht. Naar dat inzicht heb ik sindsdien altijd geleefd.’ Dat mag Reviaans openhartig en eerlijk klinken, maar hoe slecht is het? Zelfs van zijn oplichterspraktijken heeft hij na drie jaar hechtenis nooit spijt gehad. ‘Ik heb in de gevangenis nooit getwijfeld of ik het nou wel had moeten doen. Ik heb er nooit het minste morele bezwaar tegen gehad. Ik heb mijn eigen levensloop, maar ook mijn eigen wetboek van strafrecht samengesteld. Er bestaat niet zoiets als absolute misdaad, vind ik. Dat hangt helemaal van de situatie af.’ Een aardige individuele opvatting waarmee hij maatschappelijk behoorlijk geïsoleerd komt te staan.
Het boek biedt meer van dat soort particuliere opvattingen.
Kars verdeelt de mensheid in vier categorieen: de goede goeden, de slechte goeden, de goede slechten en de slechte slechten. Zichzelf plaatst hij in de derde groep: mensen met een dubbele moraal. ‘Ze zijn volstrekt betrouwbaar voor hun eigen omgeving, maar hebben er verder niets tegen om bijvoorbeeld de belasting te ontduiken.’ Interessant uitgangspunt voor een schelmenroman maar te klein of inderdaad te particulier voor een boeiend levensverhaal of memoires.
In Een vrouw om achterna te reizen kunnen lezers de zoektocht volgen die Annemarie Oster aflegde naar wie en wat haar moeder, Ank van der Moer, voor haar betekende: een mooie vrouw, een gevierde actrice, een gemankeerde maar toch betrokken moeder? Als in een film trekken de beelden uit Osters jeugd voorbij. Haar moeder die zich klaarmaakt voor een avondje uit met een van haar minnaars; Oster die met haar moeder kleren koopt en taartjes eet; de pleeggezinnen en opvangadressen waar dochterlief werd ondergebracht; Osters opluchting toen haar moeder de verlossende woorden sprak dat haar dochter naar ‘huis’ mocht komen; de moeizame oude dag van de toneelspeelster en het schuldgevoel van haar dochter. Allemaal emoties die we in eerdere gebundelde columns al tegenkwamen, maar nu gepresenteerd vanuit een nieuw en rijper inzicht. De auteur wilde zich niet alleen bevrijden van de haar altijd overschaduwende moeder, ze wilde ook op eigen benen kunnen staan, en dat is haar gelukt.
Zonder enige twijfel is alles wat Oster beschrijft echt gebeurd. Dat het resultaat in de verste verte desondanks geen biografie en zelfs geen autobiografie of memoires genoemd kan worden komt door de stijl en de aanpak. De afstand tussen de auteur en de lyrische ik in het boek is domweg te klein voor een biografie. De prettige ironie schept weliswaar afstand tot de realiteit, maar eerder in de richting van fictie dan non-fictie.
Al met al laten de drie genoemde titels zien dat de relatie leven en werk nooit eenduidig is. Zelfs wanneer het echte leven uitgangspunt is, representeert een tekst nooit de waarheid of de werkelijkheid. Een auteur heeft nu eenmaal een bedoeling met zijn of haar tekst. Die al dan niet bewuste