Als Anne de Vries junior de receptie weergeeft van Bartje, het beroemdste werk van zijn vader, gaat hij ook in op de kritische noten die Menno ter Braak bij het boek plaatste. Ter Braak vond het boek minstens zo smakelijk verteld als andere boeken over kinderen uit boerenarbeidersmilieus, zoals Afke's tiental en Merijntje Gijzen, maar het boek miste volgens hem de psychologie die Woutertje Pieterse kenmerkte. Die recensie was aanleiding voor D. Hans, de hoofdredacteur van De Avondpost, om Bartje te prijzen als gezonde tegenpool van Ter Braaks voorkeur voor Vestdijks werk en andere ‘ontaarde kunst die zich te buiten gaat aan immoraliteit en abnormaliteiten’. Daarop wees Ter Braak Hans op het verbranden van ontaarde kunst in Duitsland. Ter Braak noemt het volksgericht in een andere roman van De Vries, Hilde, interessant als ‘bijdrage tot zekere volksgebruiken, die tegenwoordig trouwens ook weer aanhang vinden in andere dan boerenkringen’. Dat kan volgens de biograaf nergens anders op slaan dan op de Kristallnacht, alsof Ter Braak geen weet had van eerdere lynchpartijen van joden tijdens de Hitlerterreur. Joden die daar het slachtoffer van werden en die naar Nederland waren gevlucht steunde hij al vroeg, zoals blijkt uit de Ter Braak-biografie van Léon Hanssen.
De Vries toont zich hier wat al te gevoelig voor de kritiek van Ter Braak op het werk van zijn vader. Daardoor laat hij ook na om in de samenvattende paragraaf ‘de plaats in de literatuur’ Ter Braaks vergelijkend waardeoordeel over Bartje en Woutertje Pieterse in herinnering te roepen. Toch kreeg die zestig jaar later bijval, toen niet voor Bartje maar voor Woutertje Pieterse werd gekozen als icoon voor het beste kinderboek van het jaar. Daarnaast laat hij nog een andere interessante kwestie liggen. Het is immers relevant je af te vragen waarom de auteur van Bartje zich niet liet inlijven door de aanhangers van de Blut-und-Bodenliteratuur, in het verzet ging en over het christelijk verzet schreef in Reis door de nacht en Levensroman van Johannes Post. Dat verzet was gestoeld op het Oude Testament zoals onder meer blijkt uit een passage in Reis door de Nacht, waarin De Vries beschrijft hoe joden bij de eerste transporten van station Hooghalen - twee kilometer van het huis van De Vries - naar kamp Westerbork moesten lopen. Daarbij verwijst hij naar het verhaal over Jozef:
Daar gingen ze, de joden van de hoofdstad, de rijke bankiers en de sinaasappelkooplui, de vrouw van de eigenaar van het zaakje in afgedragen kleren en de echtgenote van de directeur van het modehuis. Mannen en vrouwen, allen met de jodenster op de borst, oude heertjes en flinke jonge kerels, moeders met kinderen aan de hand, een vrouw met een baby in een dekentje, een sjofel mannetje dat gesteund werd door twee andere mannen. Hoe lang was die trein toch wel geweest...? Steeds nieuwe groepen volgden de bochtige landweg, als een donkere slang, die langzaam voorwaarts kroop. Toen kwam eindelijk een boerenwagen, vol met pakken en koffen en kleren en daarop, tussen twee lachende ss-soldaten die het zich hier gemakkelijk hadden gemaakt, zat een murmelend grootmoedertje, wier grijze hoofd heen en weer schudde met de bewegingen van de wagen.
Maar het verschrikkelijkste kwam achter die wagen: een jongen van een jaar of vijftien, een mooie donkere jodenjongen, wiens