en leven als een voorbode van zijn latere zelfmoordpoging: de gewaagdheid van zijn vroege pianostukken, zijn soms problematische huwelijk en de relatie sinds 1853 met de jonge Brahms, die Schumanns huwelijk zou hebben veranderd in een driehoeksverhouding. Volgens Worthen echter was de oorzaak van de waanzin de syfilis die de jonge, vrouwengekke Schumann aan het begin van de jaren dertig opliep. Ook Schumanns lichamelijke ongemakken die met de jaren alleen maar groter werden, voert Worthen hierop terug, en zelfs de verandering van Schumanns moeilijke karakter.
Hoe ziek Schumann ook was, hij bleef zijn leven afstemmen op zijn kunst. Daarom kon hij accepteren dat zijn vrouw als gevierd pianiste bijna permanent meer in de schijnwerpers stond dan hijzelf. Zoals toen hij en zijn vrouw in 1853 Nederland aandeden, zij zijn Pianoconcert speelde en
Robert en Clara Schumann, 1850
hij zijn Derde symfonie dirigeerde, en een lid van het koninklijk huis aan Schumann vroeg: ‘Bent u ook muzikaal?’
Dergelijke anekdotes zijn in Worthens biografie bijzaak. Het boek lijkt ondanks de vele andere biografische aspecten het meest op een uitgebreid ziekteverslag.