schrijven van deze biografie? Natuurlijk zijn er altijd beperkingen in de kennis die men van iemands leven weet te verwerven. Correspondenties bijvoorbeeld die men niet of maar gedeeltelijk of ‘eenzijdig’ heeft kunnen terugvinden, zoals in het geval van Pierre Kemp de brieven van zijn muze Amaranth of de Muze van de Tulpenboom. Of Kemps brieven aan pater Jos. van Well S.J., de grote stimulator uit de vroegste periode van zijn kunstenaarschap.
Maar er zijn ook zelfopgelegde beperkingen. Zo heb ik me bewust zo ver als mogelijk was onthouden van psychologiseren, of zoals een van mijn schrijvende vrienden het graag noemt: ‘psychofileren’. Ik ben van mening dat het psychologisch etiketteren in het algemeen weinig zoden aan de dijk zet en in feite zelfs ongepast is. (Hetgeen immers ook geldt voor psychologen en psychiaters - vaklieden nota bene - die in de media geen diagnosticerende uitspraken behoren te doen over personen die zij nooit gesproken hebben, of zoals dokters zeggen, gezien. Ooit zag ik hoe een biograaf in die valkuil trapte en Jan Hanlo een ‘Peter-Pansyndroom’ toedichtte. Ik was gewaarschuwd.)
Dat ik niet wil psychologiseren in de quasitechnische of quasiprofessionele zin van het woord, wil natuurlijk niet zeggen dat ik niet een geestelijk portret van de gebiografeerde wil schrijven. Ik denk dat dat in het geval van Pierre Kemp ook redelijk goed gelukt is. Maar dat gebeurt dan door te vertellen, zodanig dat het beeld van de persoon zich voor de lezer steeds duidelijker gaat vormen, terwijl het toch een zekere ongrijpbaarheid blijft behouden.
In de kritieken die over mijn boek zijn verschenen wisten een paar beoordelaars het allemaal veel beter dan de biograaf. Pierre Kemps persoonlijkheid bevond zich in ‘een autistisch spectrum’ (Koen Eykhout). Hij was een ‘gestoorde levensgenieter’ (Cyriel Offermans). Etiketten die ik zou hebben vermeden als ze bij mij opgekomen waren. Ook in de biografie van Kees Fens die ik wil schrijven, zullen zulke termen achterwege blijven. Daarnaast zal het boek dat ik me voorstel te gaan maken veel meer dan in het geval van Pierre Kemp het karakter krijgen van een intellectual biography - hetgeen natuurlijk ook weer iets anders is dan een essay. Fens was niet iemand die poëzie maakte van zijn leven, maar zijn leven vele jaren lang bijna volledig vormgaf door middel van lezen en schrijven, schrijfbaar lezen.
Welke beperkingen zullen er gaan spelen bij het schrijven van dit boek? Voornamelijk zelfopgelegde grenzen, zoals al aangeduid. Daarnaast zal Fens' uitwendige, burgerlijke leven, anders dan in het geval van Pierre Kemp, aanzienlijk minder aandacht krijgen dan zijn geestelijke ontwikkeling. De ontwikkeling van zijn fascinaties (zoals die voor de cultuurgeschiedenis van het christendom en de rooms-katholieke liturgie), zijn smaak, zijn opvattingen over literatuur, de maatstaven van de kritiek, zijn kritische oordelen over concrete auteurs. Zijn meditaties, onder de schrijversnaam A.L. Boom, over de stilte, het licht, de seizoenen. En natuurlijk de milieus waarin zijn kritische persoonlijkheid zich vormde. Waarmee het uitwendige leven natuurlijk toch ook - en gelukkig maar voor wie denkt dat dat het echte privéleven is (een niet ongewone paradox) - zijn aandeel komt opeisen.
Stel ik mij van mijn biografie van Pierre Kemp voor dat het meteen ook de laatste