Tot slot een kanttekening bij een paar pertinente opmerkingen van Annette Portegies over de eisen die aan de hedendaagse biografie worden gesteld. ‘Biografen komen graag bijeen in werk- en studiegroepen’, schrijft Portegies, ‘om te spreken over de voetangels en -klemmen van het genre dat ze beoefenen. Maar van de hindernissen die al door hun voorgangers genomen zijn, lijken ze nauwelijks op de hoogte. En ze sluiten te gemakkelijk hun oren voor wat ze liever niet willen horen: dat een gedegen onderzoeker ook een getalenteerd schrijver moet zijn om een goede biografie te kunnen voortbrengen.’
Je kunt van mening verschillen over de definitie van een ‘goede biografie’, maar hoe dan ook is elke biografie om te beginnen een levensverhaal, een verhaal dus. En een verhaal moet inderdaad niet alleen boeien door wat er wordt verteld maar ook door de manier waarop het wordt verteld. Dat veronderstelt het nodige talent om zowel bevattelijk als fris en gevat te formuleren, de lezer te verrassen, te ontroeren, met of zonder ironie te doen glimlachen en te spelen met associaties. Een goed geschreven biografie van een wetenschapper, componist of schilder kan met meer reden een literaire biografie genoemd worden dan menige schrijversbiografie.
Niet-professioneel geïnteresseerde lezers lezen met andere ogen dan vakbroeders en -zusters. Een boek dat voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een gedegen proefschrift maar onaantrekkelijk geschreven is, bevestigt alleen maar het oude vooroordeel dat biografieën saaie lectuur zijn.
De vraag is dus of we te midden van de multimediale woekering van interviews en recensies of wat daar voor door moet gaan, behoefte hebben aan het soort discussies waarover ik lees in verslagen van de Werkgroep Biografie, die zich in het recente verleden onder andere boog over ‘de vraag of een biografie bestaansrecht heeft in de wereld van de wetenschap’. Dat is geen vraag die mij bezighoudt. Wat mij als biograaf interesseert en motiveert is een andere wetenschap: de wetenschap dat mijn werk een breed en gevarieerd publiek bereikt; dat de biografie van Masereel de voorbije vijf jaar heeft gediend als basis voor twee exposities, en dat de bijval voor de Buysse-biografie een aantal heruitgaven van boeken van Buysse mogelijk heeft gemaakt. Natuurlijk is het mooi dat beide biografieën werden overladen met literaire prijzen, maar het mooiste wat je als auteur van een schrijversbiografie kunt bereiken is toch dat je de lezer weet te prikkelen om het werk van de gebiografeerde zelf te gaan lezen of herlezen.