Biografie Bulletin. Jaargang 20
(2010)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
In de kritiek
| |
[pagina 86]
| |
Nop Maas maakt alle verwachtingen waar,’ aldus Jaap Goedegebuure in Trouw: ‘Het lijkt erop dat Maas met meesterhand heeft gecomponeerd. Maar de dramatiek komt niet zozeer voor zijn rekening, maar vloeit voort uit het materiaal. Hij kon ermee volstaan om het goud dat hij in handen had netjes uit te stallen.’ In NRC Handelsblad noemt Arjen Fortuin deze biografie ‘een schatkamer voor de reviaan’. ‘Ja,’ schrijft Remco Meijer in de Volkskrant, ‘deze exercitie is zinvol.’ Een biograaf voldoet kennelijk al aan de verwachtingen wanneer hij mooie vondsten aan het publiek openbaart. | |
Strijkplank en tafellakenIkzelf heb deze biografie met tegenzin gelezen. Dat ligt niet zozeer aan het documentaire karakter, want de hier verzamelde brieffragmenten en andere teksten van Reve zijn een attractie. Ook in de omvang van deze studie ligt niet het voornaamste bezwaar. Er zijn genoeg meerdelige biografieën die van begin tot eind fascineren en met de veel gehoorde opinie dat een boek van niet meer dan drie- of vierhonderd bladzijden al op voorhand te verkiezen is, ben ik het niet eens. Maar de grote hoeveelheid informatie in het eerste deel van deze Reve-biografie wordt vaak zo ondoordacht gepresenteerd. Neem de beschrijving van Reves moeder in het eerste hoofdstuk, waar te lezen is dat ze volgens degenen die haar kenden zowel zorgzaam als zorgelijk was. ‘Ze hield lange en klagerige monologen. Ze kon uitstekend koken en wist met niets een aangename maaltijd tot stand te brengen. [...] In discussies trad ze niet vaak op de voorgrond, maar ze was intelligenter dan ze zich voordeed. Ze was erg aardig, maar tegen mensen die ze niet mocht, kon ze stug zijn.’ Zonder enige overgang of nadere uitleg meldt Maas in aansluiting op dit onnozele portretje dat Gerard naar eigen zeggen de artisticiteit van zijn moeder had geërfd: ‘Reve zou zich later herinneren dat zijn moeder zich in zijn jeugd eens liet ontvallen dat hij “later gedichten ging schrijven”.’ Het ontbreken van een analyse of zelfs maar een logisch verband, maakt dat de opsomming van deze gegevens in plaats van verhelderend lachwekkend wordt. De lezer zoekt zelf maar uit waarom moeder Van het Reve zich niet zo intelligent voordeed en wat dat koken ermee te maken had. In het hoofdstuk ‘De vroege huwelijksjaren’ geeft de biograaf een beschrijving van de geschenken die Gerard Reve en Hanny Michaelis kregen op hun trouwerij in december 1948. ‘Van tante Nel Stam-Ponsen kregen ze een strijkplank; van nicht Ro een stofzuiger en een Artzberg-servies (wat vroeger Rosenthal heette). Van Gerards ouders kregen ze een geelkoperen theelichtje en van Karel en Tini een duur kristallen suikerpotje. Nanny Aberson schonk een mooi tafellaken dat je niet hoefde te strijken.’ Door al dit soort opsommingen krijgt Maas' kroniek van het leven van Reve het karakter van een vergaarbak. Heb je net een strijkplank, krijg je zo'n tafellaken. Vaak is de tekst domweg onbenullig, zoals de volgende opmerking: ‘Gerard en Hanny werden op 26 november 1949 in de salon geïntroduceerd door Gerrit Kouwenaar en Tientje Louw, met wie ze elke zondag samenkwamen en onder het genot van thee met een speculaasje dolle pret hadden.’ Het lijkt continu alsof de biograaf zich er | |
[pagina 87]
| |
al te goed van bewust is dat hij nog tweeduizend bladzijden voor de boeg heeft. Er is geen tijd om de waarde van al het gevonden materiaal te peilen, geen tijd om al te lang aan zinnen te schaven. Er zijn nieuwtjes gevonden, veel nieuwtjes, en hij kan haast niet wachten. Allicht geeft deze biografie in de grote opeenstapeling van chronologisch geordende feiten, door de biograaf voorzien van toelichtingen, een beeld van het leven van Reve. Maar je mag meer verwachten. Maas wil als gezegd het leven van Reve tot in detail documenteren, al beseft hij, zo blijkt uit het voorwoord, dat veel mensen juist een visie verwachten ‘die dan nog bij voorkeur in een paar woorden is samen te vatten’. Hij vindt, volkomen terecht, dat zo'n persoonlijk gekleurde biografie het gecompliceerde leven terugbrengt tot een versimpelde eenheid. Een biografie is vaak juist zo mooi doordat kleine gebeurtenissen of observaties opeens een inzicht kunnen geven. Een fragmentje uit een brief dat met weinig woorden een hele passage in nieuw licht stelt, een opmerking van een vriend die nog bladzijden lang blijft naklinken. Maar dan moet je het wel goed doen. Nieuwtjes die alleen maar nieuwtjes zijn, hebben met een biografie niets te maken. Elk reepje tekst moet een functie hebben, zowel binnen de alinea als in het grote geheel, anders verwordt het verhaal tot een doffe feitenstapeling. Bij de selectie van de in het geval van Reve onafzienbare hoeveelheid gegevens moet een biograaf zorgvuldig kiezen, wikken en wegen, het goede moment afwachten, nog eens wegen, nog eens kijken of een andere combinatie niet een betere structuur oplevert. Beter geen trouwerij dan twintig huwelijkscadeaus. Veel hangt af van de formuleringen die biografen weten te vinden om al die brieven, getuigenissen, documenten en andere bouwstenen een betekenis te geven. Ze leven jaren met hun onderwerp en soms hebben ze aan een paar woorden genoeg om raak te slaan. In een interview vertelde Nop Maas dat hij in 2005 is begonnen met het schrijven van dit boek. ‘Met ijzeren regelmaat heb ik vanaf toen de ochtenden besteed aan dit werk. 's Middags deed ik andere dingen.’Ga naar eind2 Misschien komt het door de machinale productiemethode dat deze biografie elegant noch scherp is. Maas heeft een schitterend onderwerp en zijn zoektochten hebben veel nieuws aan de oppervlakte gebracht. Daarom is het zonde dat hij zijn boek zo overijverig in elkaar heeft gezet dat er geen tijd overbleef voor nog wat reflectie en diepgang. | |
Feitenfetisjisten‘Is er nog nieuws?’ vroeg Het Parool zich op 29 oktober af: ‘Jawel, zeer goed zelfs, spreek maar gerust van een blijde tijding: het eerste deel van de grote biografie van Gerard Reve is uit. En de missie van biograaf Nop Maas is geslaagd. Hij heeft er een even feitelijk als meeslepend relaas van gemaakt. En hij is niet zuinig: er volgen nog twee delen.’ Het is een aanfluiting voor het genre van de biografie in Nederland dat er zo weinig verwacht wordt van de compositie en de stijl - aan de vorm van een roman, documentaire of speelfilm worden in serieuze kranten heel wat hogere eisen gesteld. Bij het publiek heeft de literaire biografie in ieder geval geen grote reputatie. Mensen kopen een biografie als ze in een bepaalde dichter of schrijver zijn geïnteresseerd. Ik | |
[pagina 88]
| |
ben nog nooit omver gelopen door iemand die zich naar de boekwinkel haastte omdat de nieuwe Hazeu uit was. Er zijn de afgelopen twee decennia in Nederland zo veel feitenbiografieën verschenen dat mensen in een levensbeschrijving niet veel anders dan een berg informatie verwachten aan te treffen. Hopelijk is het nieuw wat we te lezen krijgen, of pikant, of een beetje schokkend, misschien zelfs begrijpen we nu iets meer van het werk van een auteur. De biografie wordt, bij alle aandacht, beschouwd als een secundair genre en veel biografen gedragen zich ernaar. In een stuk in Trouw van 7 november 2009 constateerde Ter Braak-biograaf Léon Hanssen bij zijn vakgenoten een minderwaardigheidscomplex: Het lijkt een heus syndroom, voortkomend uit hun teleurstelling telkens achter te blijven bij de ‘echte’ literaire auteurs en door het publiek voor suffe feitenfetisjisten te worden versleten. Maar het is de vraag of de biografie daarmee niet uit het spoor slipt waarvoor zij als apparaat is ontworpen: het documenteren en zo waarachtig mogelijk in kaart brengen van iemands leven in de productieve verbondenheid met diens werk, omgeving en tijd. Tegenover de hybris die vakgenoten elkaar in navolging van critici en oververhitte uitgevers aanpraten, mag het oude adagium gelden dat bescheidenheid de eerste deugd hoort te zijn van elke biograaf. Er heeft nog nooit een biograaf de Nobelprijs voor literatuur gewonnen. Nobelprijs of niet, de meeste biografen zijn in hun pretenties wel bescheiden genoeg. Als zij ergens in uitmunten dan is het in minutieus onderzoek en documenteren. Het zou juist mooi zijn als biografen veel grotere ambities hadden. Ze zouden sterker de wil moeten hebben om een onvergetelijk beeld te scheppen. Daar bestaan geen regels voor, tenminste geen regels waar je veel aan hebt, en succes kan niemand beloven. Net als alle andere schrijvers moeten biografen lang zoeken en vijlen om hun taal en intuïtie te scherpen. Liever vijf jaar geen boek, dan een biografie die alleen maar feiten aan elkaar rijgt. Een biograaf kan pas tevreden zijn wanneer hij of zij alle wegen heeft beproefd om het verhaal in krachtige, afgewogen zinnen tot een eenheid te smeden. |
|