Biografie Bulletin. Jaargang 20
(2010)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||
Bevrijdingsangst en egoregressie
| |||||
[pagina 16]
| |||||
van Wim Neerings, getrouwd in 1958 en gescheiden in 1977. Moeder van Wouter Neerings, 1959, en Maarten Neerings, 1963. De dagboeken beslaan de periode juni 1944 tot september 1945. Ik duik er watertandend in, in de hoop nieuwe verhalen over de oorlog te vinden. Maar wat mij tegenvalt, is dat ze vooral gaan over het dagelijkse leven. In plaats van over honger en ellende gaat het dagboek over school, steno examen, feestjes en theaterbezoek. De oorlog speelt slechts een rol op de achtergrond. Rita's familie is tamelijk welgesteld. Ze kan goederen op de zwarte markt kopen. Ook het feit dat Rita's vader gelijk na de oorlog een auto aanschaft en daarmee geallieerde officieren door het land rijdt, wijst op enige welgesteldheid. Wat zegt dit over de geschiedschrijving? De sfeer die uit het dagboek naar voren komt is niet heel anders dan die Loe de Jong beschrijft in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Dat is niet vreemd aangezien hij veel informatie heeft gehaald uit de dagboekarchieven van zijn eigen Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. De Jong realiseerde zich dat de teksten op zich onbruikbaar waren. Hij besloot daarom in 1947 alle inzenders van dagboeken een vragenformulier toe te sturen. Dat gaf de dagboeken een context. Bij mijn bezoek aan het niod merk ik dat de archivarissen de dagboeken soms in boute taal beoordeelden. Zoals in Dagboek nr. 56: ‘De schrijver is een ruim 30-jarige huisschilder. Zijn persoonlijkheid weegt niet op tegen zijn gebrek aan ontwikkeling. Zijn dagboek, veel te kort voor de tijd van vijf jaren, die het bestrijkt, bevat voornamelijk oorlogsnieuws met enig commentaar.’ De beoordeling luidt: ‘Weinig belangrijk dagboek, vrijwel uitsluitend oorlogsnieuws.’Ga naar eind1 Over een ander dagboek staat geschreven: ‘De vader, de schrijver: ouderwets man, geen uitzonderlijke persoonlijkheid. Ambtenaar. Burgerlijk. Uit alles blijkt dat hij zeer beschermd geleefd heeft.’ De beoordeling luidt: ‘De reacties van de hoofdpersoon uit dit dagboek zijn misschien min of meer normatief voor die van de normale beschermde Nederlandse burger, ofschoon de stof op het eerste gezicht misschien weinig interessant behandeld is.’Ga naar eind2 Deze beoordelingen laten zien dat er in de eerste jaren vooral werd gezocht naar feiten en informatie. Gertjan Dikken, hoofd acquisitie van het niod, vertelt dat huidige onderzoekers de dagboeken lezen om de stemming in bezet Nederland te bestuderen. De moderne geschiedschrijving beschouwt de bezetting als een proces met verschillende fasen. Het breukmoment is de invoering van de Arbeitseinsatz.Ga naar eind3 Dat wordt het moment waarop iedere Nederlander te maken kan krijgen met de oorlog. Dagboek, 23 november 1944: | |||||
[pagina 17]
| |||||
van de kapstok gehaald. Daarna gingen de meneer van beneden en Ton onder de grond. Ze waren er net en het kleed lag weer over het luik toen er vreselijk hard gebeld werd. Het loopt gelukkig goed af voor Ton. Maar dit is een duidelijke aanwijzing dat de Arbeitseinsatz invloed had op elk gezin. De moderne geschiedschrijving verklaart het gedrag van de Nederlandse bevolking vanuit pragmatisme: Nederlanders werden geleid door hun dagelijkse zorgen. Pas in de tweede helft van de bezetting werd de bevolking opstandig.Ga naar eind4 Dagboek, 19 februari 1945: Veelzeggend is de eindconclusie van Bart van der Boom, onderzoeker bij het niod, over de stemming in bezet Nederland: ‘Van de buitenkant mocht de bezetting eruit zien als een toonbeeld van orde, gehoorzaamheid en aanpassing, in de hoofden en in de harten van de mensen was ze een beangstigende nachtmerrie, een dramatische strijd tussen goed en kwaad, een onhoudbaar onrecht dat verslagen moest worden. Men gedroeg zich misschien grijs, maar men dacht zwart-wit.’Ga naar eind5 Ik kan dat niet staven aan de dagboeken die ik bezit, omdat Rita pas vanaf 1944 een dagboek bijhoudt. Het tijdstip waarop zij begint is vermoedelijk niet toevallig. Ik denk dat zij geïnspireerd werd door de toespraak van minister Bolkestein voor Radio Oranje van 28 maart 1944: ‘Wil het nageslacht ten volle beseffen wat wij als volk in deze jaren hebben doorstaan en zijn te boven gekomen, dan hebben wij juist de eenvoudige stukken nodig: een dagboek, brieven van een arbeider uit Duitsland, toespraken van een predikant.’Ga naar eind6 Hij roept de Nederlanders op hun ervaringen op schrift te stellen, omdat het juist die ervaringen zijn die de oorlogsgeschiedenis vormen. Dagboek, 18 juni 1944: Wat opvalt op de eerste bladzijde is de naam Puck van Gemert. Ze heet toch Rita? Dit is een verschijnsel dat mij mateloos | |||||
[pagina 18]
| |||||
fascineert. Waarom zou je je naam veranderen? Ik zal Rita, conform haar eigen wens vanaf nu Puck noemen. Vervolg, 1 juli 2009, dictafoon iii: Puck=Rita, Rita=Puck. Waarom? Puck geeft er geen verklaring voor. Ik blijf hangen aan woorden als ‘ongelukkig’, ‘zelfontkenning’, ‘ontsnappen’. Niet echt positief terwijl je de naamsverandering ook zou kunnen interpreteren als een nieuwe start. Een herontdekking. Allereerst ‘dagboeken’, ‘vrouwen’ en ‘egodocumenten’ ingetoetst om te kijken wat er over naamsveranderingen bij meisjes te vinden is. Ik stuit op een Amerikaans onderzoek waarbij wordt gesproken over egoregressie. Vervolg, 2 juli 2009, dictafoon iv: In dit onderzoek wordt ‘the narrative study of lives’ gekoppeld aan psychologisch onderzoek.Ga naar eind7 De onderzoekers tonen aan dat het ego aan verandering onderhevig kan zijn tijdens de pubertijd. Als voorbeeld een jong meisje uit een case study.Ga naar eind8 Het eerste interview met haar wordt gehouden als zij zeven is. Zij geeft duidelijk haar mening over relaties. ‘Die heb je omdat je dat wilt en leuk vindt.’ Ze spreekt in de eerste persoon: ik vind, ik heb, ik denk, en zegt dat ze zichzelf wil zijn in haar relaties met anderen. De toon is helder en het meisje spreekt duidelijk. Het volgende interview vindt plaats als ze twaalf is. Nu vertelt ze dat ze een duidelijk verschil ziet tussen haar eigen meningen en meningen die onder groepsdruk ontstaan. Er is nog steeds sprake van een eigen ik. Dit komt vooral naar voren in de taal van het meisje - ze zegt: ik vind, ik weet, enzovoort. Ze spreekt duidelijk en de zinsopbouw is eenvoudig en logisch, maar ze weet nu dat het ook belangrijk kan zijn (of gewenst) je aan te passen aan de groepsnorm. Het gaat hier om een bewuste conformatiefase. Hetzelfde meisje wordt twee jaar later opnieuw geïnterviewd. Weer wordt er naar haar relaties gevraagd. Nu vertelt ze dat ze soms ‘valse relaties’ onderhoudt. Daarmee bedoelt ze relaties die slechts sociaal wenselijk zijn. Het valt op dat ze woorden gebruikt als ‘men’ of ‘de meisjes’ en ‘iemand in de groep’. Het taalgebruik wordt vager en de eigen ik komt minder naar voren. De zinsopbouw is minder logisch en ze maakt haar zinnen niet altijd af. Haar meningen zijn minder uitgesproken en ze zegt: ‘Om ruzie te vermijden zeg ik vaak maar niets.’ De onderzoekers spreken van egoregressie. Het ego maakt een knieval voor sociaal gewenst gedrag. Dagboek, 19 november 1944: | |||||
[pagina 19]
| |||||
Volgens de onderzoekers heeft de zelfcorrectie van meisjes te maken met vrouwman verhoudingen en hun positie in een groep. Dit geldt niet voor alle meisjes in deze leeftijdcategorie. Ook de context speelt een rol. Meisjes uit hogere sociale milieus vertonen vaker egoregressie dan meisjes uit lagere. Maar meisjes uit lagere sociale milieus hebben vaak niet de juiste woorden om over zichzelf te praten. Dagboek, 18 juni 1944: In plaats van begrepen te willen worden door anderen, kiest Puck er bewust voor om (letterlijk) te zwijgen. Haar dagboek fungeert als een ventiel voor het ik. Omdat ze weet dat dit niet sociaal wenselijk proza oplevert, lijkt het haar veiliger dit te doen onder een andere naam. Ik denk dat we in het geval van Puck inderdaad kunnen spreken van egoregressie, of in elk geval van het aannemen van sociaal gewenst gedrag. Dagboek, 20 september 1944: In het artikel in Trouw, begin september 1944, doet minister-president prof. dr. P.Sj. Gerbrandy een oproep aan de jonge vrouwen in Nederland. Aanleiding is ‘Dolle dinsdag’ van 5 september 1944. Het lijkt er even op dat Nederland wordt bevrijd. Vooral na de - verkeerde - informatie dat Breda is bevrijd spoelt een golf van euforie over het land. Gerbrandy maant jonge vrouwen zich waardig te gedragen: ‘Ook in enthousiasme over de komst der bondgenoten moeten wij maat weten te houden. Dit geldt vooral voor onze jonge vrouwen en meisjes. Het leven van velen harer is in de laatste jaren niet gemakkelijk geweest. Slechts een klein deel der Nederlandsche meisjes heeft zich afgegeven met Duitsche soldaten. In dat opzicht mogen wij over de houding onzer vrouwelijke jeugd niet klagen. Maar straks staan de zaken geheel anders. De aantrekkingskracht van het uniform zal zich dan ongeremd laten gelden. Deze vreemde soldaten zijn immers onze bondgenoten, onze bevrijders. Wij willen echter onze jonge vrouwen en meisjes met den meesten aandrang ertoe opwekken zich tegenover de bevriende soldaten ingetogen en waardig te gedragen.’ Gerbrandy eindigt zijn oproep met de woorden: ‘Jonge meisjes, ge zijt aan Uzelf, aan Uw ouders, aan Uw toekomstigen echtgenoot en aan Uw land verplicht om de komende periode zoo te doorleven, dat gij U daarvoor later niet behoeft te schamen. Bedenk dat een daad van onbezonnenheid de ernstigste moreele en physieke schade voor U kan meebrengen.’Ga naar eind9 Namens wie spreekt Gerbrandy eigenlijk? Wie is ‘wij’? Is dat de regering of zijn het de Nederlandse mannen? Het betuttelende betoog irriteert me. Het dreigement van Gerbrandy lijkt zijn uitwerking niet te missen; Puck van | |||||
[pagina 20]
| |||||
Gemert belooft te doen wat Gerbrandy vraagt. Zij is zelfs blij met zijn oproep: Dat vind ik erg mooi en daar zal ik mij ook aan houden. [...] Ik wil mezelf eens goed onderhanden gaan nemen want zoals nu gaat het toch ook niet langer. Puck zoekt naar een balans tussen wat zij wil en wat anderen van haar verwachten: Ik ben niet van plan stijf te worden of bekrompen, oh nee brrr!! Verre van dat. Aldus Puck=Rita=Rita=Puck. Vervolg, 2 juli 2009, dictafoon v: De oorlog gaat in de dagboeken langzaamaan een grotere rol spelen. Puck is bang. Niet alleen voor de bezetting en het dreigende voedseltekort, maar ook voor de bevrijding. Dagboek, 3 september 1944: Bevrijdingsangst! Ik val bijna van mijn stoel als ik dit besef. Ik kon mij niets anders voorstellen dan een diep verlangen naar bevrijding. Wat ik mij niet realiseerde is dat bevrijding en strijd hand in hand gaan. Dagboek, 2 januari 1945: Puck beschrijft hier een mislukte lancering van een V2 raket. In Wassenaar, Duindigt en het Haagse Bos (vlakbij het huis van Puck) stonden verschillende raketlanceer-installaties opgesteld. Dagboek, 2 januari 1945: Bevrijdingsangst: logisch en gerechtvaardigd. Dagboek, 4 maart 1945: | |||||
[pagina 21]
| |||||
het ergst. Nu, 't was gewoon vreselijk! Heel het Bezuidenhout kwartier ligt in de as en in het puin. Ook de eerste van der Boschstraat moet plat zijn. Ik ril als ik er aan denk en ik moet niet doordenken want dan word ik gek. Arme familie de Wit. Vanmiddag ga ik kijken of ik niet bij hen kan komen... Oh wat vind ik het vreselijk!... En die bevrijding? Daar geloof ik ook niet meer in. De tanden op elkaar! Ja, ze hebben makkelijk praten aan de overkant. Je moet zeker ook je tanden op elkaar houden als je huis plat is en je familie dood... Dat laatste is kritiek op Radio Oranje. Het is voor Puck duidelijk dat de zender niet weet wat er in Nederland gebeurt. Dagboek, 6 maart 1945: Eindelijk is het zover. De bevrijding is een feit. Ik heb mij niet eerder gerealiseerd hoe rommelig die tijd was. Wat ik zag als een duidelijk cesuur, is in werkelijkheid een periode waarin men een vaag vermoeden heeft dat men binnenkort wordt bevrijd. Dagboek, 29 april 1945: | |||||
[pagina 22]
| |||||
maar toch zeker van de week nog verwacht kan worden en omdat de Tommies, die goeie reusachtige Tommies, weer twee keer met hun vliegtuigen overgekomen zijn. Oh, ik zou een jaar van mijn leven willen geven als ik daarmee iets kon vergoeden voor wat zij voor ons gedaan hebben en nog doen. Dan komt de laatste aantekening. Dagboek, 23 september 1945: Het lijkt erop dat het dagboek zijn functie heeft vervuld. Na de bevrijding krijgt het dagelijkse leven een andere wending. Puck aanvaardt haar eerste baan. Lege witte pagina's resten.
Nawoord, 6 juli 2006: Ik stel aan Wouter voor de dagboeken aan het niod aan te bieden. Wouter denkt dat zijn moeder stiekem trots zou zijn geweest, maar ook verbaasd. Dagboek, 15 augustus 1944: Als haar dagboek in het archief van het niod wordt opgenomen, wordt haar schrijven een officiële bijdrage aan de geschiedenis. Wat is geschiedenis anders dan een optelsom van persoonlijke verhalen? | |||||
BronnenRita van Gemert, Dagboeken, getiteld Mengeling van Gedachten | |||||
Literatuur
|
|